Waarom identiteitspolitiek niets oplost
Door Maarten van Rossem
Nationaal, lokaal, op basis van cultuur, klasse of kleur. Burgers zoeken steeds vaker houvast aan een gemeenschappelijke identiteit. Maar ze klampen zich vast aan vluchtige etiketten die echte problemen verhullen.
Uit Maarten! 2018-4. Bestel losse nummers hier.
De lezer die zich aan dit artikel zet, heeft ongetwijfeld een bepaalde identiteit. Hij of zij heeft zeer waarschijnlijk de Nederlandse nationaliteit, is betrekkelijk hoog opgeleid en geïnteresseerd in politiek en samenleving, anders zou hij of zij de Maarten! niet ter hand hebben genomen. Datzelfde geldt in grote trekken voor schrijver dezes. Betekent dat nu ook dat lezer en schrijver een kenmerkende Nederlandse identiteit delen?
Ik moet bekennen dat ik het grootste deel van mijn leven geen moment heb nagedacht over mijn identiteit. Die sprak vanzelf. Maar bijna twee decennia geleden verscheen plotseling het begrip ‘nationale identiteit’ in de vaderlandse publieke discussie, en dat is daar sindsdien niet meer uit verdwenen, overigens zonder dat wij er ondertussen achter zijn gekomen wat die identiteit zou kunnen zijn.
Definities van onze nationale identiteit komen niet veel verder dan de Oranje-sentimenten
In mijn geval las ik kort voor de eeuwwisseling een dun boekje van de hand van Pim Fortuyn met de dramatische titel Tegen de islamisering van onze cultuur. Nederlandse identiteit als fundament (1997). Fortuyn betoogt dat de Nederlandse cultuur in de dagelijkse confrontatie met de moslimcultuur ten onder dreigt te gaan. Hij omschrijft onze culturele traditie als Joods-christelijk-humanistisch. Hij waarschuwt vervolgens dat niet alleen de Nederlandse cultuur in gevaar is – nee, de hele westerse cultuur wordt bedreigd. Dat komt doordat de kernwaarden van de Nederlandse en westerse cultuur onvoldoende scherp worden gedefinieerd en verdedigd. Deze onverschillige houding ten opzichte van de eigen cultuur is het gevolg van het vermaledijde cultuurrelativisme en de bevordering van de zogeheten multiculturele samenleving.
Na deze filippica zou je verwachten dat Fortuyn nader had uitgewerkt wat die ruime begrippen van hem precies betekenden. Hoe groot was eigenlijk de Joodse invloed op de Nederlandse identiteit? Was de Joods-christelijke traditie niet een enigszins vreemde combinatie, gezien de traditionele vijandschap van het christendom tegenover het Jodendom? En hoe zat het met het humanisme in dit zonderlinge trio? Het humanisme stelt de mens centraal en staat kritisch tegenover het christendom. Maar Fortuyn levert evenmin een compacte en bruikbare beschrijving van de Nederlandse identiteit, laat staan dat hij iets zinnigs te melden heeft over de Westerse Beschaving.
In feite was Fortuyn volstrekt niet geïnteresseerd in die deftige termen. Die betekenen in zijn tekst niets anders dan: van de moslims moeten wij niets hebben! Fortuyn maakt ook niet duidelijk hoe de moslims de hele westerse cultuur, inclusief de Nederlandse identiteit, zouden moeten vernietigen terwijl ze een gediscrimineerde minderheid vormen, die op z’n best 5 procent van de bevolking omvat.
Ongereflecteerd
Het euvel van Fortuyns gruwelscenario bleek in de volgende twee decennia karakteristiek voor de hele discussie over de Nederlandse identiteit en de veronderstelde islamisering. Van islamisering was geen sprake, natuurlijk, en de Nederlandse identiteit werd door allerlei boze scribenten verdedigd, zonder dat die ooit werd gedefinieerd of zelfs maar schetsmatig beschreven.
Er zijn weleens pogingen gedaan om iets te zeggen over die identiteit, maar die kwamen niet veel verder dan de gangbare Oranje-sentimenten en de warme vaderlandse gevoelens die vele Nederlanders hebben als hun landgenoten opmerkelijke sportprestaties leveren. Dat lijkt mij wel een bijzonder schrale beschrijving van onze nationale identiteit, die bovendien allen uitsluit die niets hebben met Oranje-sentimenten en sportprestaties.
Het probleem voor de populisten die het steeds hebben over onze bedreigde identiteit, is dat er helemaal geen coherente, duidelijk omschreven nationale identiteit is. Er zijn in Nederland diverse culturele tradities, net zo goed als er verschillende varianten van onze nationale taal zijn. Nederlanders delen geen culturele essentie, geen diep verankerd en sterk cultureel karakter. De meeste Nederlanders voelen zich ongereflecteerd Nederlander. Wat de inhoud van dat Nederlanderschap precies is, interesseert hen niet. Pas in de dagelijkse praktijk zal blijken dat de voorzitter van de carnavalsvereniging in Vaals cultureel en taalkundig heel anders in elkaar steekt dan een bewoner van Urk.
De vage kletskoek over de nationale identiteit, die niets anders betekent dan de gewenste uitsluiting van vreemdelingen, in het bijzonder moslims, heeft school gemaakt. In de verkiezingscampagne van de VVD in 2017 stond de slogan ‘Doe normaal’ centraal. Dat was nog tot daaraan toe geweest als de VVD de moeite had genomen om gratis een boekje te verspreiden waarin werd uitgelegd wat nu precies ‘normaal’ was, maar dat gebeurde vanzelfsprekend niet, omdat de VVD geen idee had. ‘Normaal’ betekende niets anders dan: wij hebben net als veel kiezers een hekel aan vreemdelingen, in het bijzonder lastige moslims. Ook het CDA deed nog een duit in het identiteitszakje door voor te stellen met zeer grote regelmaat gezamenlijk het Wilhelmus te zingen.
Dat de populisten zo losjes praten over de identiteit van Nederland en de Nederlanders komt doordat zij een romantische interpretatie van de natie aanhangen. Hun doctrine wil immers dat een gezamenlijk historisch geworteld volk de kern van de natie vormt. Dat Volk heeft een Volksgeist en een Volkswil. Wie dat gelooft, weet natuurlijk ook zeker dat er een gezamenlijke identiteit is.
Ten overvloede: zo’n gezamenlijk geworteld volk is er niet. De eindeloze, maar vruchteloze discussie over identiteit heeft weer geleid tot diverse andere identiteiten. Dat heeft tot resultaat gehad dat er nu alom sprake is van identiteitspolitiek; allerlei groepen hebben zich een identiteit aangemeten en trekken daarmee ten strijde.
Populisten hangen een romantische interpretatie van de natie aan
Al die nieuwe identiteiten hebben hetzelfde gebrek als de veronderstelde nationale identiteit. Het zijn virtuele constructies, ideologische luchtkastelen, die vooral bijzonder eigentijds zijn. Een fraai voorbeeld is de totaal zinloze Zwarte Pieten-discussie in Nederland. Zwarte Piet, jarenlang een enigszins komische en nogal onschuldige begeleider van Sinterklaas, van oorsprong een Duitser die via de schoorsteen komt, is recent ontdekt als een onacceptabel affront voor alle gekleurde Nederlanders. De meeste witte Nederlanders, die altijd onverschillig met Zwarte Piet hadden geleefd, hebben daarop besloten dat Piet een onvervreemdbaar deel van onze nationale identiteit is.
Zo leidt de identiteit van de ene groep onvermijdelijk tot de identiteit van een andere groep, en vervolgens kan heerlijk en langdurig ruziegemaakt worden, want identiteitsconflicten leiden tot loopgravenoorlogen. Je identiteit, dat ben je immers zelf.
Vage aangelegenheid
Hoe moeilijk het is om een identiteit vast te stellen blijkt uit The Lies that Bind. Rethinking Identitity (2018) van de Ghanees-Amerikaanse filosoof Kwame Anthony Appiah. Hij behandelt een reeks van factoren die identiteitsbepalend zijn – te weten creed, country, color, class, culture – en laat zien dat al die factoren bij nadere analyse even vaag en ondefinieerbaar zijn als de factoren die verondersteld worden de Nederlandse identiteit te bepalen.
Het geloof, bijvoorbeeld, is in veel landen nog steeds een onderdeel van het nationale standaardpakket. In de VS is religie de beste voorspeller van kiesgedrag. Wie daar God als zijn leidsman ziet, stemt vrijwel zeker Republikeins. Uit de losse pols spreken we dan van ‘christendom’ zonder ons erom te bekommeren om welke variant van het christendom het eigenlijk gaat.
Maar het christendom is een veelvormig verschijnsel. In de eerste plaats is er al de grote scheiding tussen rooms-katholiek en protestant. Vervolgens zijn er tientallen verschillende protestantse vormen van het christendom. Baptisten in de VS geloven totaal andere dingen dan brave Nederlands hervormden, of dan de door de predestinatieleer geteisterde orthodoxe kerkgangers in Barneveld. Kortom, ook een christelijke identiteit is een zeer vage aangelegenheid. Voor de islam geldt hetzelfde. Ook daar zijn tal van verschillende religieuze tradities. Alle religies kennen fundamentalisten, maar dat zijn meestal kleine minderheden.
Als de natie groter is dan een dorpsgemeenschap, waar iedereen iedereen kent, zijn de leden van die natie vreemden voor elkaar. Voor alle leden van de natie is die natie dan een imagined community. Ieder kan zijn eigen beeld van de natie vormen. Wat de een als kenmerkend ziet, hoeft de ander niet als zodanig te zien. Zo heeft bijvoorbeeld Sybrand Buma een totaal ander beeld van de Nederlandse natie dan schrijver dezes. Wij wonen in zekere zin in twee verschillende naties. De calvinisten hebben Nederland altijd graag gezien als een calvinistische natie. Maar dat is Nederland helemaal niet, al was het maar omdat de calvinisten altijd een minderheid zijn geweest.
Onbeschrijflijk complex
Hoed u vooral voor mensen die zeggen te spreken namens de gehele natie. Ten tijde van Fortuyn beweerden de media dat het hele Nederlandse volk boos was. Maar hooguit 16 procent van de kiezers was boos – al zullen sommige Fortuyn-stemmers het gewoon als een geintje hebben gezien. Kennelijk was 84 procent van de kiezers niet boos.
Ten tijde van het Brexit-referendum zag je demonstranten met een bord met We want our country back. Wie waren die ‘wij’ dan wel? In elk geval niet de meeste Schotten, en zeker ook niet de meeste inwoners van Londen. Nederland, of Engeland, is geen eenduidig begrip; naties zijn veelvormige, onbeschrijfelijk complexe sociale systemen.
Dan zult u zeggen: maar bij de bepaling van je identiteit maakt het toch wel uit of je wit of zwart bent? Maar ook dat onderscheid is een historisch-sociale constructie. Neem een kind van een zwarte vader en een witte moeder (of omgekeerd); dat kind is in de VS altijd zwart. Maar waarom eigenlijk? Je kunt zo’n kind immers net zo goed wit noemen. Zou zo iemand in Nederland bijvoorbeeld Zwarte Piet mogen spelen, zonder dat anderen er aanstoot aan nemen? Wellicht kunnen we dan Barack Obama als Hoofdpiet vragen. Ook zwart en wit zijn betrekkelijk.
Wellicht kunnen we Barack Obama als Hoofdpiet vragen
Net als sociale klassen: soms wordt klasse bepaald door het genoten onderwijs, soms door rijkdom en soms door een erfelijke adellijke titel. Iemand kan baron zijn, maar financieel en cultureel zo arm als een kerkrat. Sociaal wetenschappers onderscheiden een steeds groter aantal sociale klassen, elk met eigen criteria voor de identiteitsbepaling.
Genderproblematiek
Ten slotte resteert de cultuur als identiteitsbepaler. Maar ook dat ligt niet zo eenvoudig, zoals Kwame Anthony Appiah laat zien. Hij rekent af met het idee dat ‘het Westen’ bepaald wordt door een diepgewortelde vrijheidszin en ongekende achting voor het individu. Zo heeft het Westen in de twintigste eeuw twee verwoestende oorlogen gevoerd en kende het tal van dictatoriale regimes. Bovendien valt op de glorieuze voorbeelden van vrijheidszin en individualisme – Engeland en de VS – ook wel wat aan te merken. Om te beginnen op Engelands koloniale verleden. En wat te denken van de VS, waar de Founding Fathers met hun schitterende verlichtingsidealen (life, liberty and the pursuit of happiness) de stichters waren van een slavenrepubliek, die nog steeds zijn bittere sporen trekt in de Amerikaanse samenleving?
De ‘Westerse Beschaving’ is vooral een Koude Oorlog-begrip, een rechtvaardigend contrastbegrip.
Appiah laat overtuigend zien dat identiteiten vage constructies zijn. Ze zijn niet volkomen onzinnig, maar het is levensgevaarlijk ze al te serieus te nemen. Mensen willen nu eenmaal graag ergens bij horen, want met een krachtig ‘wij-gevoel’ als steun is het leven wellicht iets makkelijker.
De Amerikaanse politicoloog Francis Fukuyama laat in zijn boek Identity (2018) zien dat de behoefte aan een duidelijke identiteit voortkomt uit onzekerheid. Die genereert een sterke behoefte aan erkenning en respect. Het kan dan gaan om marginale groepen, die tot nu toe onvoldoende waardering hebben gekregen, maar ook om grote delen van de bevolking – lees: de Amerikaanse bevolking – die de afgelopen decennia status en respect verloren hebben als gevolg van een door hen vaak niet begrepen maatschappelijk veranderingsproces. Dit statusverlies, of dreigende statusverlies, heeft in de VS en in Europa geleid tot een begrijpelijke, maar desondanks overdreven angst voor immigranten.
Juist de onzekeren en de verliezers, die naar erkenning en respect verlangen, hebben volgens Fukuyama behoefte aan een duidelijke nationale identiteit, die nationale trots en patriottisme verschaft. Dat zijn sentimenten die noodzakelijk zijn om de natie en het democratische systeem goed te laten functioneren.
In zekere zin heeft Donald Trump aan die behoeften voldaan, maar dan op een levensgevaarlijke manier, door een agressief, racistisch getint nationalisme te formuleren, dat voornamelijk blanke Amerikanen aanspreekt die maatschappelijke status verloren hebben of bang zijn die te verliezen. Fukuyama waarschuwt ook expliciet voor de sociale media, die zijns inziens de maatschappelijke fragmentatie in steeds kleinere identity bubbles bevorderen.
De behoefte aan een duidelijke identiteit moge dan onvermijdelijk zijn, de opkomst van steeds nieuwe identiteiten met hun specifieke culturele eisenpakketten is een ongelukkige zaak, die de overzichtelijkheid van de samenleving geen goeddoet. Een meer kritische analyse van die identiteiten lijkt mij bijzonder nuttig. Door te laten zien hoe vluchtig die identiteiten zijn, wordt wellicht ook duidelijk dat grote sociaal-economische problemen, die zich lastig laten reduceren tot identiteitsvraagstukken, blijven liggen terwijl wij ons druk maken over Zwarte Piet. In de VS maakt men zich drukker over de genderproblematiek dan over de inkomensverdeling en de verwaarloosde infrastructuur.