Rineke van Daalen: ‘Hoe lager je in het mbo zit, hoe groter de kans dat jouw beroep geautomatiseerd wordt’
Door Sophie Zwaal
Het beroepenveld waar afgestudeerde mbo-studenten in terechtkomen is niet meer als vanouds. Digitale technologie, complexere en grootschaligere bedrijven en het toenemende belang van sociale kwaliteiten veranderen de eisen die worden gesteld aan middelbaaropgeleiden. In haar nieuwe boek Omgaan met ongelijkheid stelt socioloog Rineke van Daalen dat het voortgezet onderwijs hier niet goed op ingesteld is. Vooral het beroepsonderwijs (vmbo, mbo) is een verwaarloosd en ondergewaardeerd gebied.
Wat is de reden dat u dit boek heeft geschreven?
‘Dit boek is onderdeel van een drieluik. In 2010 schreef ik Het vmbo als stigma, dat voortkwam uit mijn verbazing over de neerbuigende manier waarop media over vmbo-leerlingen spreken. Naar het vmbo is weinig onderzoek gedaan, en ik wist er zelf ook weinig van. Hoe is dat stigma bijvoorbeeld ontstaan? Ik wilde daar meer van weten en ben toen als vrijwilliger op vmbo-scholen gaan werken. Op die manier probeerde ik toegang te krijgen tot die wereld, om te zien wat dit schooltype anders maakt dan bijvoorbeeld vwo-scholen. Later heb ik bij beroepsmatige vakken als zorg, techniek en economie geobserveerd, want juist die vakken zijn karakteristiek voor het vmbo.
Over vmbo’ers wordt vaak neerbuigend gedaan, maar dat stigma valt min of meer weg wanneer zij bijvoorbeeld pianostemmer of kok zijn geworden. Het standaardbeeld van ambachten als timmerman en loodgieter is in deze tijd niet meer volledig, want er is een veelheid aan beroepen die je met een mbo-opleiding kunt doen. In mijn tweede boek, Gewoon werk (2014) , onderzocht ik de nieuwe beroepen van middelbaaropgeleiden.
Daar zitten veel beroepen tussen die je niet zou verwachten. Het bekende beeld is dat vwo-leerlingen later theoretische beroepen gaan uitoefenen en mensen op het vmbo praktische beroepen. Maar is dat wel waar? Als je naar de nieuwe beroepen kijkt zie je dat er tegenwoordig ook hoge eisen worden gesteld aan de sociale en emotionele vaardigheden van mensen die van het (v)mbo komen, en digitale vaardigheden worden ook in praktische beroepen steeds belangrijker. Dat gold vroeger alleen voor een klein gezelschap specialisten, maar tegenwoordig moeten zelfs schoonmakers hun verslagen in Excel invullen.
In mijn nieuwe boek Omgaan met ongelijkheid stel ik opnieuw de vraag hoe nieuwe mbo-beroepen eruitzien en hoe we om kunnen gaan met ongelijkheid in het beroepenveld. Het onderwijs speelt in de beeldvorming een belangrijke rol, en juist het onderwijs is achtergebleven bij de veranderingen in beroepen.’
‘Coördinatoren hebben de lastige functie alles soepel te laten verlopen, en dit doen zij met een mbo-opleiding’
Welke veranderingen ziet u op de arbeidsmarkt?
‘Belangrijke veranderingen zijn de differentiatie van mbo-beroepen en de uitbreiding van takenpakketten binnen deze beroepen. In het Amsterdam Medisch Centrum zijn bijvoorbeeld nieuwe coördinerende functies ontstaan, op het niveau van mbo’ers. Ik noem ze koppel-functies. Zoals de vrouw die de coördinatie heeft over voedingsdeskundigen en schoonmakers. Haar taak is om het werk van deze mensen en hun onderlinge contacten soepeler te laten verlopen. Ziekenhuizen worden steeds complexer en de taakverdeling en verantwoordelijkheden worden minder overzichtelijk. Er komen meer beroepsgroepen, want patiënten krijgen nieuwe eisen. Coördinatoren hebben de lastige functie dit allemaal soepel te laten verlopen, en dat doen zij met een mbo-opleiding.
Ook automatisering en digitalisering hebben invloed op de werkzaamheden. Dat is bijvoorbeeld te zien binnen de medische fotografie. Door de digitalisering hebben medisch fotografen hun monopolie op het fotograferen verloren, maar zij proberen terrein terug te winnen door zich te beroepen op menselijke kwaliteiten die een computer niet kan overnemen. Denk bijvoorbeeld aan het geven van vertrouwen aan klanten of aan het garanderen dat er niet gefotoshopt is. Dit kan hun beroep opnieuw professionaliteit en bestaansrecht geven.’
Hoe zal digitalisering de arbeidsmarkt nog verder veranderen dan het nu al doet?
‘Veel beroepen en handelingen zullen door automatisering en digitalisering worden overgenomen. Hoe lager je in het mbo zit, hoe groter de kans is dat jouw beroep wordt geautomatiseerd. Maar er blijven beroepen die beter door mensen kunnen worden gedaan, omdat ze creativiteit en intuïtie vergen. In het middenveld zal in veel beroepen de behoefte aan de menselijke hand en het menselijk hoofd blijven bestaan.
Een positieve consequentie van automatisering is dat veel geestdodend werk wegvalt, maar automatisering kan ook verschralend werken, wat blijkt wanneer sociale diensten algoritmen gaan gebruiken die de werkelijkheid geen recht doen. Als gevolg hiervan kunnen mensen tussen wal en schip raken.’
Hoe is de scheiding tussen ‘hoog’ en ‘laag’ onderwijs ontstaan in Nederland?
‘Dit onderscheid is in de negentiende eeuw ontstaan, bij de invoering van het voortgezet onderwijs (VO). Het beroepsmatig onderwijs werd daarbuiten geplaatst, in werkplaatsen. Geleidelijk aan werd het in ambachtsscholen ondergebracht, en in de loop van de twintigste eeuw is het beroepsonderwijs steeds meer het voortgezet onderwijs ingezogen. Algemene vorming werd ook in het beroepsonderwijs belangrijker, maar de strakke scheiding tussen praktische en theoretische vakken is altijd blijven bestaan.
Het is een hiërarchisch onderscheid, dat verwijst naar de scheiding tussen hoofd en hand, tussen kantoormensen en arbeiders. In het stigma van het vmbo is die hiërarchie terug te vinden. Dat is vanuit historisch perspectief begrijpelijk, maar het is niet meer van deze tijd en het is niet langer van toepassing op de beroepen waar het vmbo leerlingen voor opleidt.’
Bestaat dit onderscheid ook in het buitenland?
‘In het buitenland is dit onderscheid er ook, maar hoe dat in het onderwijsstelsel vorm heeft gekregen verschilt per land. Robbert Dijkgraaf schreef een aantal jaren geleden over twee van zijn kinderen die in de Verenigde Staten naar college gingen, wat wij als ‘middenschool’ zouden aanduiden. De middenschool heeft in Nederland een slechte naam en Dijkgraaf hield zijn hart vast, maar wat hij op dat college zag maakte hem enthousiast. Zijn kinderen konden uit een groot aanbod van vakken kiezen en ze konden deze vakken op verschillende niveaus volgen. Het leverde een pluriform beeld op, waarbij de Nederlandse tweedeling in het voortgezet onderwijs schriel afsteekt.
Hadden wij in Nederland ook maar zoiets. Er zijn hier wel experimenten waarin de strakke scheiding tussen praktische en theoretische scholen wordt doorbroken. Een recent voorbeeld hiervan is het 10-14-onderwijs, voor leerlingen van 10 tot 14 jaar. Maar tegelijkertijd zijn er krachtige tegenbewegingen die dergelijke vernieuwingen dwarsbomen, die gericht zijn op competitie met andere landen en waarin allereerst het cognitieve succesratio van leerlingen telt.
‘Er zijn krachtige tegenbewegingen die vernieuwingen dwarsbomen en die gericht zijn op competitie met andere landen’
Veel initiatieven uit de jaren zeventig en tachtig, zoals de mogelijkheid tot stapelen, probeerden leerlingen uit de arbeidersklasse te laten doorstromen. Het is goed dat die mogelijkheden bestaan, maar de gerichtheid op gelijke cognitieve kansen had een negatieve achterkant: de structurele ongelijkheid in het onderwijs raakte buiten beeld. Door zich te concentreren op leerlingen die naar het vwo zouden kunnen, werd beroepsgericht onderwijs verwaarloosd. Ik zie die verwaarlozing als een onbedoeld effect van de gelijke kansen-ideologie in Nederland.’
In uw boek beschrijft u het voorbeeld van de Cito-toets, dat voor u het bewijs is van de oneindige drang naar succes.
‘Leerlingen krijgen voortdurend toetsen voorgeschoteld en het streven is om cognitief zo hoog mogelijk te scoren. In die nadruk op cognitieve prestaties is opnieuw het onderscheid tussen hand en hoofd en tussen theorie en praktijk herkenbaar. Iedereen in het onderwijsveld is voortdurend in een concurrentiestrijd verwikkeld: leerlingen, leerkrachten, scholen, ouders. De groei van bijlesinstituten laat zien hoeveel waarde aan die schoolprestaties wordt gehecht.
Maar de verschillen tussen vmbo’ers en vwo’ers worden overdreven. Een kleine zestig procent van de studenten gaat naar het (v)mbo, het is dus een groot en gevarieerd gezelschap. Er zitten inderdaad kinderen die moeite hebben met leren, maar ook veel leerlingen die als het balletje anders was gerold wél op een vwo-school terecht hadden gekund. Kortom, het is verkeerd om te doen voorkomen alsof (v)mbo’ers één soort leerlingen zijn. Kinderen worden te vroeg, op hun 12e jaar, voor een schooltype gesorteerd. Die vroege selectie zet hen te jong vast, en beperkt hen in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Het onderwijs zou pluriformer, persoonsgerichter en flexibeler moeten zijn.
Je moet niet alleen nadenken over hoe je kinderen kan laten excelleren. Even belangrijk is het om je af te vragen hoe het onderwijs eruit zou moeten zien om zoveel mogelijk leerlingen zichzelf zo goed en breed mogelijk te laten ontwikkelen. Zeker nu hebben leerlingen dat nodig om zich staande te houden in de veranderende en digitaliserende samenleving. Zowel als burgers in het publieke domein als werkenden op de arbeidsmarkt. Aan jonge mensen worden hoge eisen gesteld.’
‘In het verleden zijn er een reeks pogingen gedaan om het onderwijs te vernieuwen en obstakels aan te pakken. De commissie-Dijsselbloem heeft in 2007 over deze vernieuwingen een negatief oordeel uitgesproken, vooral over de manier waarop ze tot stand zijn gekomen en van bovenaf aan het onderwijsveld zijn opgelegd. De commissie legde de regie weer bij de leraar, maar ging eraan voorbij dat deze vernieuwingen problemen in het onderwijs probeerden op te lossen. En dan ging het vooral om problemen die leraren niet in klassenverband konden oplossen.
Ik ben het ermee eens dat je vernieuwingen niet achter je bureau moet verzinnen en dan in het onderwijsveld moet parachuteren, maar de commissie-Dijsselbloem heeft een verlammende werking gehad. Paul Schnabel, voorzitter van Platform Onderwijs2032 dat in 2015 in het leven geroepen door staatssecretaris Sander Dekker om het primair en voortgezet onderwijs te vernieuwen, heeft wel naar deze commissie geluisterd, en het Platform heeft zo veel mogelijk mensen bij de onderwijsvernieuwing betrokken. Ook inhoudelijk heeft het Platform interessante voorstellen gedaan. Ze zetten bijvoorbeeld minder exclusief in op cognitieve kwaliteiten en geven meer ruimte aan een bredere ontwikkeling.
Maar de reacties op Onderwijs2032 laten zien dat het niet eenvoudig is om het onderwijs in beweging te brengen. Nederland opereert op een wereldtoneel, met een sterke internationale concurrentie waarin het excelleren van kinderen centraal staat. Deze concurrentieverhoudingen beperken de speelruimte van leerlingen, leraren, scholen en ouders. Vanaf het basisonderwijs tot de universiteit spelen internationale ranglijstjes een belangrijke rol.’
Rineke van Daalen is als socioloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.
Rineke van Daalen, Omgaan met ongelijkheid
Brave New Books, 184 p., €22,08
Bestel het boek in onze webshop.
Het beroepenveld waar afgestudeerde mbo-studenten in terechtkomen is niet meer als vanouds. Digitale technologie, complexere en grootschaligere bedrijven en het toenemende belang van sociale kwaliteiten veranderen de eisen die worden gesteld aan middelbaaropgeleiden. In haar nieuwe boek Omgaan met ongelijkheid stelt socioloog Rineke van Daalen dat het voortgezet onderwijs hier niet goed op ingesteld is. Vooral het beroepsonderwijs (vmbo, mbo) is een verwaarloosd en ondergewaardeerd gebied.
Wat is de reden dat u dit boek heeft geschreven?
‘Dit boek is onderdeel van een drieluik. In 2010 schreef ik Het vmbo als stigma, dat voortkwam uit mijn verbazing over de neerbuigende manier waarop media over vmbo-leerlingen spreken. Naar het vmbo is weinig onderzoek gedaan, en ik wist er zelf ook weinig van. Hoe is dat stigma bijvoorbeeld ontstaan? Ik wilde daar meer van weten en ben toen als vrijwilliger op vmbo-scholen gaan werken. Op die manier probeerde ik toegang te krijgen tot die wereld, om te zien wat dit schooltype anders maakt dan bijvoorbeeld vwo-scholen. Later heb ik bij beroepsmatige vakken als zorg, techniek en economie geobserveerd, want juist die vakken zijn karakteristiek voor het vmbo.
Over vmbo’ers wordt vaak neerbuigend gedaan, maar dat stigma valt min of meer weg wanneer zij bijvoorbeeld pianostemmer of kok zijn geworden. Het standaardbeeld van ambachten als timmerman en loodgieter is in deze tijd niet meer volledig, want er is een veelheid aan beroepen die je met een mbo-opleiding kunt doen. In mijn tweede boek, Gewoon werk (2014) , onderzocht ik de nieuwe beroepen van middelbaaropgeleiden.
Daar zitten veel beroepen tussen die je niet zou verwachten. Het bekende beeld is dat vwo-leerlingen later theoretische beroepen gaan uitoefenen en mensen op het vmbo praktische beroepen. Maar is dat wel waar? Als je naar de nieuwe beroepen kijkt zie je dat er tegenwoordig ook hoge eisen worden gesteld aan de sociale en emotionele vaardigheden van mensen die van het (v)mbo komen, en digitale vaardigheden worden ook in praktische beroepen steeds belangrijker. Dat gold vroeger alleen voor een klein gezelschap specialisten, maar tegenwoordig moeten zelfs schoonmakers hun verslagen in Excel invullen.
In mijn nieuwe boek Omgaan met ongelijkheid stel ik opnieuw de vraag hoe nieuwe mbo-beroepen eruitzien en hoe we om kunnen gaan met ongelijkheid in het beroepenveld. Het onderwijs speelt in de beeldvorming een belangrijke rol, en juist het onderwijs is achtergebleven bij de veranderingen in beroepen.’
'Coördinatoren hebben de lastige functie alles soepel te laten verlopen, en dit doen zij met een mbo-opleiding'
Welkom bij Maarten!
Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.
InloggenRegistreren