Nederlandse politici schateren wat af
Door Sylvester Hoogmoed
Een succesvolle politicus krijgt de Tweede Kamer aan het lachen. Humor kan provoceren, het ijs breken of saamhorigheid kweken. Het is afwachten of de nieuwe premier Dick Schoof de truc beheerst. Zijn voorganger Mark Rutte was er in ieder geval een ster in.
Mark Rutte was de laatste Haagse politicus die nog door Wim de Bie is gepersifleerd. In 2010 imiteerde hij de lach van de toen net aangetreden premier: met wijd opengesperde mond, de kaken zover mogelijk van elkaar. Een lach die aanstekelijk werkte, constateerde De Bie, want de ironische opmerkingen van Alexander Pechtold en de olijke oneliners van Emile Roemer waren niet van de lucht geweest tijdens het debat over de regeringsverklaring van Rutte eerste kabinet. Terwijl dat toch werd gedoogd door Geert Wilders, toen al een veteraan, maar te exotisch en te afschrikwekkend om door De Bie tot typetje te worden gemaakt. Die eindigde de sketch met wijd opengesperde mond: na een laatste luide Rutte-lach zaten z’n kaken op slot, hij kon ze niet meer op mekaar krijgen.
Linkse mensen zitten niet in de politiek voor de gezelligheid
Een brutale VVD-lach noemde De Bie het, zoals ook Gerrit Zalm die eerder dertien jaar lang met grote regelmaat had gedemonstreerd, als minister van Financiën en fractievoorzitter. Een bijna pornografisch inkijkje in het rozerode binnensmondse, schreef Joost Zwagerman in De Groene Amsterdammer, waarbij je ‘de tong kon zien spelevaren, het gehemelte kon zien dampen en de huig kon zien trillen.’ Bij Zalm was het inderdaad bijna obsceen, vreeswekkend, exorbitant en exhibitionistisch – symptomatisch voor het ik-tijdperk van de doorgeschoten, schaamteloze zelfverrijking.
Lachen als smeerolie
De lach van Rutte was daarmee vergeleken beschaafder. De Bie had die ook al geïmiteerd in een sketch in 1997, nog voordat Rutte het nationale politieke toneel had betreden. In zijn laatste tv-seizoen met Kees van Kooten speelde hij het ‘hoofd van de gemeentelijke immigratiedienst’ van Laren. Die legde uit dat het karakter van die welvarende gemeente werd bedreigd door de toevloed van volkse nep-VVD’ers: rechtse populisten. Ondertussen werd hij voortdurend gegroet door plaatsgenoten, waarop hij enthousiast reageerde, joviaal lachend à la Rutte, een bonhomie die ver teruggaat in de liberale partijgeschiedenis. Denk bijvoorbeeld aan Hans Wiegel en de met zijn sonore stem iedere lettergreep van het ‘ha ha ha’ benadrukkende Molly Geertsema.
Er is vaak vastgesteld dat het er in rechtse partijen, en met name de VVD, veel socialer aan toe gaat dan in de PvdA. Logisch, want hoewel de gevestigde orde tegenwoordig in de rechtse beeldvorming wordt gevormd door linkse babyboomers, houden progressieve politici zich per definitie bezig met een strijd om de macht, om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen. Knokken is een serieuze zaak, linkse mensen zitten niet in de politiek voor de gezelligheid.
In de praktijk ligt het natuurlijk niet zo zwart-wit. Op de populaire YouTube-speellijst ‘Héle Grappige Momenten uit de Tweede Kamer’ zie je regelmatig Lodewijk Asscher, Jeroen Dijsselbloem en Jesse Klaver lachend in beeld verschijnen, vrolijk en gevat. Maar Mark Rutte is in alle opgewektheid toch de absolute ster van dit kanaal. Lachen was voor hem ongetwijfeld de smeerolie tijdens het onderhandelen, bemiddelen en netwerken waaruit zijn werk toch vooral bestond – bij gebrek aan een grote visie.
‘Nooit een vrouw gehad’
Het hardst wordt er in de Kamer gelachen bij onverwachte situaties waarop ad rem wordt gereageerd. Maar regelmatig worden er ook grapjes gemaakt die ongetwijfeld zijn voorbereid. Bijvoorbeeld tijdens het debat over de regeringsverklaring van Ruttes tweede kabinet, dat hij in november 2012 vormde met de PvdA. Zijn eerste kabinet was na anderhalf jaar gevallen, omdat gedoogpartner Wilders niet akkoord ging met forse bezuinigingen. Rutte constateerde dat Wilders weliswaar de indruk wekte te willen meeregeren, maar tegelijk hele bevolkingsgroepen wegzette, op geen enkele manier bereid was te komen tot reële oplossingen voor problemen en het zocht in platte retoriek. ‘De heer Wilders is wat dat betreft een beetje een vrouw die eigenlijk helemaal niet bemind wil worden en zich daarom zo onaantrekkelijk mogelijk voordoet.’ Een wat gezochte vergelijking, waarmee hij wel het gewenste lachsalvo oogstte. Ook Wilders lachte mee en bevestigde zelfs wat de premier had gezegd: ‘Zeker. Alleen, ja, wie zegt het? Heel Nederland weet nog niet eens of de heer Rutte ooit een vrouw heeft gehad!’ Een nogal boertige repliek, maar ook dit leidde weer tot hilariteit, waarna Rutte gierend herhaalde: ‘Ook waar, ja. Dat ze dat niet weten!’
Rutte lachte niet alleen vaak, maar gebruikte humor ook doelgericht
Dit fragment wordt geciteerd in de scriptie waarmee Michaël van der Windt in 2023 zijn master behaalde aan de Universiteit Leiden. Hij analyseerde daarin het gebruik van humor in Tweede Kamerdebatten tijdens het kabinet-Rutte II (2012-2017). Van alle Haagse politici bleek de premier veruit het vaakst opmerkingen te hebben gemaakt die tot hilariteit aanleiding gaven. Hij lachte niet alleen vaak, maar gebruikte humor ook doelgericht. Hij deed dat om het debat te laten escaleren of tegenstanders aan te vallen, maar ook als verdedigingsmechanisme, om aanvallen en argumenten van tegenstanders te neutraliseren.
Meestal werd humor in de Kamer gedurende deze kabinetsperiode gebruikt om de spanning uit het debat te halen en af te leiden van heikele kwesties. Het waren de hoogtijdagen van Rutte: Wilders leek uitgerangeerd en zijn nieuwe coalitiepartner PvdA bleef na de verkiezingen van 2017 achter met 9 van haar 38 zetels. De premier complimenteerde zijn voormalige coalitiepartner daarna nog maar eens vriendelijk.
Lachende ‘Ma Flodder’
Windt maakte zijn analyse op basis van de Handelingen, de verslagen van de plenaire vergaderingen in de Tweede Kamer. Bij komische situaties wordt daarin melding gedaan van ‘hilariteit’, terwijl soms ook gelach wordt genotuleerd, al wordt het zoeken daarop bemoeilijkt doordat het meestal wordt vermeld als ‘ha ha’, maar soms ook als ‘haha’. Sinds Kamerdebatten via internet kunnen worden bekeken en opmerkelijke fragmenten viraal kunnen gaan, is het karakter van de Handelingen veranderd: er wordt meer woordelijk verslag gedaan dan voorheen en ook wordt er veel vaker melding gemaakt van komische situaties. Dit bemoeilijkt een vergelijking met hoe er vroeger in de Kamer werd gelachen, want het werd toen over het algemeen eenvoudigweg door de stenografen genegeerd en ook in krantenverslagen was er weinig aandacht voor. De vermelding ‘hilariteit’ kwam 188 keer voor in de Handelingen over de honderdtachtig jaar tussen 1814-1994, tegen 635 keer in de dertig jaar daarna – die via een apart zoekvenster op Overheid.nl zijn te raadplegen.
Zoeken op ‘ha ha’ en ‘haha’ in de Handelingen levert tot 1995 een groot aantal treffers op, maar wanneer zinnen als ‘ha, ha, zal de minister zeggen’ buiten beschouwing worden gelaten, dan blijven er tien over waarin echt gelachen wordt. Voor het eerst op 18 oktober 1918, toen mr. dr. A.R. van de Laar (CSP) zei: ‘Ik hoor den heer Schaper roepen: ha, ha, (…)’, waarmee dus het lachen van Jan Schaper (SDAP) indirect in de Handelingen werd opgenomen. Tien jaar later merkte dominee Kersten (SGP) op dat er ‘haha’ werd geroepen in de zaal, maar zonder daarbij een naam te noemen.
Marcus Bakker noemde de koningin ‘erevoorzitter van de goochelaarsvereniging’
Pas in 1969 werd er voor het eerst rechtstreeks stenografisch gelachen in de Handelingen van de Tweede Kamer, toen er achter de naam van minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns werd vermeld ‘haha’. In 1976 werd hij gevolgd door Victor Honig van den Bossche (Boerenpartij), in 1979 door Chel Mertens (D’66), in 1980 door Thijs Wöltgens (PvdA) en in 1990 door Jacques Wallage (PvdA). Diens partijgenoot Ien Dales komt de eer toe als eerste drie keer lachend in de Handelingen te zijn opgenomen: in 1986, 1992 en 1993. En dan hebben we nog niet eens het debat van 13 februari 1984 meegerekend, toen minister Rietkerk verontwaardigd uitriep: ‘Ik zie dat mevrouw Dales mij zit uit te lachen!’
Met haar plompe postuur en slordige kapsel werd ze nogal eens ‘Ma Flodder’ genoemd, en Ien Dales lachte inderdaad veel. Meestal uit gezelligheid, pratend met ‘gewone’ mensen bij werkbezoeken in den lande, of met medewerkers: het groepje vertrouwelingen dat haar tijdens ongedwongen gesprekken van informatie voorzag. Aan ambtelijke dossiers had ze een broertje dood, en dat gold ook voor lastige vragen van oppositionele Kamerleden en parlementaire journalisten. Tegen hen lachte ze ook wel regelmatig, maar dat was meer weglachen en uitlachen. Wanneer iemand het niet met haar eens was, of om andere redenen irriteerde, kon het lachen van Dales een onvriendelijke klank krijgen – ze bestreek alle facetten van deze in de parlementaire geschiedenis nogal onderbelicht gebleven emotie. Sarcasme was haar bepaald niet vreemd, constateerde Anton Zijderveld, die haar goed kende.
Deze socioloog en lachdeskundige constateerde in een van zijn boeken dat ironie in de politiek vaak gebruikt wordt om de oppositie te neutraliseren. Dries van Agt was daar bijvoorbeeld een ster in, met zijn barokke taalgebruik. Toen Joop den Uyl zich tijdens een belangrijk debat over de kruisraketten in 1979 weer eens flink stond op te winden, kreeg hij bijvoorbeeld te horen: ‘Toorn brengt de waarheid niet dichterbij.’ De oppositieleider reageerde toen overigens snedig: ‘Zij is wel in staat de onwaarheid aan de kaak te stellen!’
‘Een ei hoort erbij’
Ongetwijfeld had de weinig succesvolle politieke brekebeen Van Agt een groot deel van zijn populariteit te danken aan de koddige manier waarop hij de underdog speelde. Zoals ook Joseph Luns in de jaren vijftig en zestig een enorme populariteit wist op te bouwen dankzij zijn humoristische optreden – in 1967 kreeg hij bijna 86.000 voorkeurstemmen, goed voor vier zetels. Echt goeie grappen hoefde hij daarvoor niet eens te maken, zo werd er bijvoorbeeld begin jaren zestig onbedaarlijk gelachen toen Luns de naam van het pacifistische Kamerlid Peter Lankhorst verbasterde tot Lamstraal.
Gezellige grapjes, die zo in een oudejaarsshow van Wim Kan hadden gepast. Die wist de kloof tussen politici en het gewone volk na de oorlog flink te verkleinen met zijn politieke conferences, bijvoorbeeld door premier De Quay in het lied ‘Lijmen Jan’ bij de voornaam te noemen, terwijl ministers toen door journalisten nog beleefd met excellentie werden aangesproken. Kwetsend was Kan daarbij nooit. Over de vriendelijke, maar enigszins klunzige minister van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw had hij het grapje ‘een ei hoort erbij’ paraat. Maar dat gebruikte hij toch niet in zijn oudejaarsconference, want zo’n man zat dan waarschijnlijk zelf ook voor de tv met zijn gezin.
Marcus Bakker, Kamerlid voor de CPN van 1956 tot en met 1982, kende dat soort scrupules niet. Hij stond bekend om zijn vlijmscherpe, vaak sarcastische opmerkingen. Zo noemde hij de koningin ooit ‘erevoorzitter van de goochelaarsvereniging’ en merkte op dat het kabinet niet meer te lijmen viel omdat alle lijm al onder de stoel van de premier zat. Bakker wist met zijn grappen in de loop der jaren een grote populariteit op te bouwen, ook bij andersdenkenden. Aanvankelijk werden communisten door hun collega’s nog met de nek aangekeken, maar geleidelijk veranderde dat, en zijn humoristische bijdragen hebben ongetwijfeld daartoe bijgedragen.
Van 1963 tot 1981 was er ook nog een andere komische outsider actief in de Kamer: Hendrik Koekoek van de populistische Boerenpartij. In het begin werd die echter vooral uitgelachen, wanneer hij met zijn Drentse accent eenvoudige wijsheden debiteerde, of klaagde dat hij ‘nooit geen beurt’ kreeg van de voorzitter. In het dagblad De Tijd werd in 1966 gewaarschuwd dat het uitlachen Koekoek met zijn feitenvrije overtuigingskracht in de kaart speelde. ‘De Boerenpartij heeft kijk op stemvee.’
Pummelige, neerbuigende humor
Ook hedendaagse populisten proberen vaak verongelijkt de underdog uit te hangen, maar dat werkte zelden op de lachspieren – al was het maar omdat hun aanhang veel groter is dan destijds die van Koekoek. De humor van Geert ‘koopvoddentaks’ Wilders is van het pummelige, neerbuigende soort. Terwijl lachen ook een positieve sociale functie kan hebben: het kan de saamhorigheid versterken. Zo werkte het over het algemeen met de wellevende lach van Rutte, al werd die nogal eens in verband gebracht met zijn teflon-imago. Maar de slachtoffers van de toeslagenaffaire, de aardbevingen in Groningen en de overspannen woningmarkt hadden hem niet onberoerd gelaten, zei de premier bij zijn afscheid, serieuzer dan we van hem gewend waren. En Wilders, die hij jaren eerder op charmante wijze leek te hebben uitgerangeerd, die lachte uiteindelijk toch het laatst.