Maarten over de ruïnes van Rutte
Door Maarten van Rossem • Illustraties Job van der Molen
Niemand was zo lang premier als Mark Rutte. Maar is Nederland daar beter van geworden? Nederland zit met problemen die zijn vorige kabinetten hebben veroorzaakt. Veel wetgeving was slordig, asociaal en slecht doordacht. En daar werd vanaf het begin voor gewaarschuwd. Maar van verstandige adviezen hebben de kabinetten-Rutte zich nooit iets aangetrokken.
Uit Maarten! 2022-3. Bestel een losse editie of word abonnee
Sinds 2 augustus 2022 is Mark Rutte de langst zittende Nederlandse minister-president. Dat is zeker een felicitatie waard als het gaat het over Rutte de handige politicus, de procesmanager van de complexe Nederlandse coalitiepolitiek, zoals Sheila Sitalsing, columnist in de Volkskrant, hem karakteriseerde. Zo heeft hij gezorgd voor een zekere stabiliteit in het beweeglijke Nederlandse politieke landschap. Maar nu de verdiende felicitatie eenmaal op papier staat is direct de vraag aan de orde of Rutte niet te lang is blijven zitten: is hij nog steeds bruikbaar in de politiek of heeft hij zich ontwikkeld tot een hinderpaal op weg naar een ander, noodzakelijk geworden nieuw beleid?
Op 2 april 2021 steunde de Tweede Kamer in het Omtzigt-debat een motie van afkeuring tegen Rutte. Een motie van wantrouwen werd door de voltallige oppositie gesteund. Ruttes derde kabinet was toen al enige tijd demissionair omdat het was afgetreden vanwege de toeslagenaffaire. Diverse politici sneuvelden vanwege die affaire, maar niet Rutte, die op zijn eigen unieke wijze suggereerde dat hij er niet zoveel mee te maken had gehad.
Dat was een leugen: als voorzitter van een ministeriële commissie die zich bezighield met de bestraffing van uitkeringsfraude was hij direct betrokken. Waarom andere betrokkenen moesten aftreden maar Rutte niet, blijft raadselachtig. Naar mijn mening had Rutte moeten aftreden, zeker ook gezien de Omtzigt-affaire, waarin hij ook weer op de been bleef door vage praatjes.
Maar Rutte mocht blijven, omdat hij lang de leider was van de grootste partij. Bij de VVD hoopte men waarschijnlijk dat zijn loopbaan merkeliaanse proporties zou aannemen.
Dat brengt mij tot de allerbelangrijkste vraag: heeft de succesvolle procesmanager ook een product afgeleverd waar Nederland beter van is geworden? Dat is volgens sommigen een irrelevante vraag, juist omdat hij slechts een procesmanager was. Beleidsmatig was zijn aanwezigheid neutraal – zei hij immers niet steeds met nadruk geen visie te hebben? Geen samenhangende kijk op de vraag waar het heen moest met het vaderland? In de bekende, langzamerhand sleetse metaforen dat mensen voor visie naar de opticien moeten en dat een visie het juiste frisse uitzicht verhindert.
Heldere ideologie
Ik heb ook lang gedacht dat Rutte geen visie had, inderdaad louter de man was die het tempo van de lopende band in de gaten hield, zonder zich te bekommeren om het product dat wordt vervaardigd. Maar ik ben tot andere gedachten gekomen door de toetsing van de ideologische kern van een groot deel van de wetgeving van Ruttes kabinetten aan de inhoud van Ruttes H.J. Schoo-lezing van 2 april 2013.
Wat zei Rutte in die lezing? Hij begint weer met de observatie dat hij niet houdt van ‘visies’. Dat zet hij zwaar aan door te stellen dat hij niets moet hebben van ‘alomvattende blauwdrukken waarmee maatschappelijke problemen in één klap worden opgelost’ – alsof dergelijke blauwdrukken ooit een dominante rol hebben gespeeld in de Nederlandse politiek. Vervolgens gebruikt hij zijn lezing – zonder daar kennelijk erg in te hebben – om een vrij heldere ideologie te formuleren. Hij is tot politiek bewustzijn gekomen in de jaren tachtig. Juist een decennium waarin zich een fundamentele ideologische wending voltrok. Het idee dat de overheid een sturende functie moest hebben in de samenleving raakte uit de mode. Minder overheid was het parool; de overheid moest terugtreden. Natuurlijk was een politiek geïnteresseerde adolescent in die jaren onder de indruk van de retoriek van Margaret Thatcher en Ronald Reagan. De burger moest worden bevrijd van de bemoeizucht van de overheid, omdat hij ruimte moest krijgen voor zijn verbazingwekkende zelfredzaamheid. De zelfredzame burger, dat was het kernbegrip. De overheid moest de burger niet voor de voeten lopen, maar die zelfredzaamheid stimuleren.
Rutte en de VVD zijn in coalitieverband naarstig geholpen door andere partijen
Daar koppelde Rutte een roerend verhaal aan over de bijzondere zelfredzaamheid van zijn eigen familie onder moeilijke omstandigheden. Daar hebben we Ruttes ideologie! Dat hij zelf dacht geen visie te hebben is kenmerkend. De pleitbezorgers van het ‘einde van de ideologie’ waren indertijd ook verrassend intolerante ideologen. De bescheiden teruggetreden overheid en de zeldzaam creatieve zelfredzaamheid van de burgers, waar iedereen graag voor is, keren terug in vrijwel alle belangrijke wetgeving van Ruttes kabinetten. Ze zijn tegelijkertijd ook de oorzaak van de mislukking van vrijwel al die belangrijke wetgeving. Om de simpele reden dat lang niet alle mensen zelfredzaam zijn. Waar gestuurd wordt op zelfredzaamheid ontstaan vanzelf etterende maatschappelijke wonden en een groeiende sociale ongelijkheid.
Rutte heeft lang niet zoveel maatschappelijke ellende veroorzaakt als Thatcher en Reagan, juist ook vanwege de complexiteit van het Nederlandse coalitielandschap waar hij zo handig mee wist om te springen, maar toch werd hij bij de start van zijn vierde kabinet voornamelijk geconfronteerd met problemen die zijn eigen kabinetten, deels gestuurd door zijn zogenaamd afwezige visie – die hij overigens deelde met vele generatiegenoten – zelf hadden veroorzaakt. Het woord ‘kabinetten’ zegt het al: Rutte en de VVD zijn natuurlijk steeds in coalitieverband naarstig geholpen door andere partijen, die dat meestal met zware verliezen hebben moeten bekopen. Voor zover de VVD nog iets nuttigs kan doen voor het vaderland, is dat zorg dragen voor renovatie van de door haar beleid beschadigde instituties.
130 KM/U
Het eerste kabinet-Rutte was in velerlei opzicht een beschamende onderneming. Het was het product van de doodschrik die CDA en VVD hadden gekregen van de enorme overwinning van de PVV bij de verkiezingen van 2010. De PVV werd geen onderdeel van het kabinet, maar zou een minderheidscoalitie van VVD en CDA gedogen. De VVD had daar geen problemen mee, maar het CDA werd verscheurd door een felle polemiek tussen voor- en tegenstanders. Van de gevolgen van die interne ruzie heeft het CDA zich eigenlijk niet meer hersteld.
Om de PVV tot gedogen te verleiden zette Rutte I flink in op vermindering van de immigratie, onder andere door beperking van de gezinsimmigratie. Asielaanvragen werden zo veel mogelijk beperkt. Velen meenden terecht dat dit beleid kansloos zou zijn indien aangevochten voor een rechtbank. Het kabinet was ook van plan Eerste en Tweede Kamer te verkleinen, tot respectievelijk 50 en 100 leden- een voornemen dat door deskundigen werd beschouwd als onverstandig en bovendien bij voorbaat kansloos. Met veel fanfare werd de maximumsnelheid op vierbaansautowegen verhoogd tot 130 km/u. Rutte kwam zelf de eerste borden plaatsen.
Het gedoogkabinet sneuvelde na twee jaar op de bezuinigingsobsessie die de eerste twee kabinetten van Rutte teisterde. Bezuinigingen waren plotseling internationaal in de mode geraakt door de kredietcrisis en de eurocrisis. Sommige landen dienden inderdaad te bezuinigen, gezien hun uitgavenpatroon en nationale schuld, maar landen als Nederland en Duitsland, met een structureel gezond begrotingsbeleid, hoefden dat eigenlijk niet te doen en hadden er beter aan gedaan het ook te laten.
Wilders had bezwaar tegen de ‘onvermijdelijke’ bezuinigingen en maakte een eind aan de gedoogrelatie. In dit geval had Wilders zeker achteraf volledig gelijk. Na de verkiezingen van 2012, die werden gewonnen door VVD en PvdA, werd het kabinet-Rutte II in verrassend hoog tempo geformeerd. Eind oktober 2012 was er al een coalitieakkoord. Hoe het mogelijk is dat de PvdA zich zo grondig heeft laten inpakken in de door bezuinigingen gedragen retoriek van de VVD, blijft tot op de dag van vandaag pijnlijk onverklaarbaar. Er werd gezorgd voor een fraaie retorische begeleiding van de nieuwe combinatie. Er zou een compacte, krachtige overheid komen die vooral ruimte zou maken voor de initiatieven van de ongetwijfeld zelfredzame burger. De overheid ging kansen bieden. De actieve bestrijding van misbruik van de sociale voorzieningen kreeg prioriteit.
Nieuwe kansen zouden bijvoorbeeld worden geboden door de Participatiewet, die al in februari 2012 door Rutte I was ingediend, in 2014 werd aangenomen en per 1 januari 2015 in werking trad. Die wet had de bedoeling iedereen naar vermogen te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt. Daarbij ging het in het bijzonder om mensen met een arbeidsbeperking. Eerder waren de sociale werkplaatsen meestal het eindstation voor mensen met een arbeidsbeperking. Daar werd nu paal en perk aan gesteld.
Sturing op zelfredzaamheid leidt tot etterende maatschappelijke wonden
Per 1 januari 2015 werd de instroom in sociale werkplaatsen stopgezet. Het nieuwe, ambitieuze doel van de wet was om mensen met een arbeidsbeperking met betere begeleiding een plaats te geven in het normale bedrijfsleven. Dat zou niet alleen fantastisch zijn voor die mensen, maar ook een fors bedrag besparen. Er werd een bezuiniging van 700 miljoen euro ingeboekt.
Een eindevaluatie van het Sociaal Cultureel Planbureau was enkele jaren later uiterst kritisch. De uitgangspunten van de Participatiewet werden gekarakteriseerd als utopisch; het uitgangspunt van een graag getoonde zelfredzaamheid was volkomen onjuist. De baankansen van mensen met een arbeidsbeperking bleken niet toegenomen, maar flink gedaald. Het reguliere bedrijfsleven zat helemaal niet te wachten op mensen met een psychische en/of verstandelijke arbeidsbeperking. De klassieke bijstandsgerechtigden – ruim 400.000 – waren in meerderheid van mening dat zij helemaal niet zomaar aan het werk konden. Omdat de instroom in de sociale werkplaatsen was beëindigd, konden mensen met een arbeidsbeperking voor een groot deel geen kant op. Ze eindigden meestal in de bijstand. Intussen werden de nog bestaande sociale werkplaatsen langzaam financieel afgeknepen. Kortom, een spectaculaire mislukking. Om te vermijden dat nog bestaande sociale werkplaatsen zullen verdwijnen hebben nota bene CDA en SP samen een plan gemaakt ter vernieuwing van de sociale werkvoorziening. Zij streven naar een landelijk netwerk van Sociaal Ontwikkelbedrijven – nieuwe sociale werkplaatsen dus.
Pseudosociale retoriek
De Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) uit 2015 heeft zeker evenveel ellende veroorzaakt als de Participatiewet, zo niet meer. De belangrijkste doelstelling van die wet was om gemeenten ervoor te laten zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis konden blijven wonen, ondanks eventuele beperkingen. Ging dat echt niet meer, dan waren andere vormen van ondersteuning mogelijk.
Zoals de meeste ‘sociale’ maatregelen van Rutte II was ook de WMO in de kern een omvangrijke bezuiniging. Als veel meer mensen langer thuis zouden blijven wonen, zou dat veel goedkoper zijn dan hen opvangen in verzorgings- en verpleeghuizen. Er zijn inmiddels honderden verzorgingshuizen gesloten. Op de nieuwe WMO werden in eerste instantie honderden miljoenen bespaard. De druk op mantelzorgers en andere vrijwilligers nam op onverantwoorde wijze toe. Naar goed gebruik werd de nieuwe wetgeving met de bekende pseudosociale retoriek verkocht. De WMO bracht de zorg ‘dichter bij de mensen’ en zorgde voor een ‘meer inclusieve samenleving’.
Net als de ‘participatiesamenleving’ en natuurlijk ook het leerstuk van de zelfredzaamheid waren al deze termen niet veel meer dan bureaucratisch jargon. Het zal niet verbazen dat de effecten van de WMO vies zijn tegengevallen. Hoogbejaarden met en zonder psychische of verstandelijke problemen bleken helemaal niet zelfredzaam. De thuishulp moest ten gevolge van de bezuinigingen steeds sneller en beperkter, wat her en der leidde tot schrijnende misstanden en duizenden rechtszaken.
Mijn licht dementerende moeder kreeg voor de WMO-revolutie hulp bij het wassen en aankleden van steeds hetzelfde meisje, dat steeds op hetzelfde tijdstip verscheen en ook een kort, maar gezellig praatje maakte. Nadat de WMO de hulp ‘dichter bij de mensen’ had gebracht verschenen er steeds geheel verschillende meisjes op onverwachte tijdstippen. Tijd voor een praatje hadden die niet. Mijn moeder raakte zo verder in de war en begreep er niets van.
Ook in het geval van de WMO waren het de meest kwetsbaren, zoals de licht dementerenden, voor wie vaak geen opvang meer was vanwege de verdwenen verzorgingshuizen, die het hardst werden getroffen. De beoogde bezuinigingen vielen op den duur tegen omdat de gevolgen van het beleid zo onaangenaam waren dat er weer geld bij moest. Er is bij mijn weten geen beleidsterrein waarop de combinatie van bezuinigingen en het utopische ideaal van de zelfredzaamheid positieve effecten heeft gehad.
De Participatiewet was een spectaculaire mislukking
Neem nu de Wet op passend onderwijs. Naar het idee van die wet moest ieder kind het onderwijs volgen waarmee hij of zij het beste uit zichzelf zou kunnen halen. Inderdaad schijnbaar een door en door lovenswaardig doel. Ook deze wet was echter een verkapte bezuiniging.
Het was de bedoeling kinderen die speciaal onderwijs volgden vanwege leer- en opvoedingsmoeilijkheden te integreren in het normale onderwijs. In elke klas zouden een paar problematische leerlingen als het ware vanzelf worden meegenomen in het normale onderwijs, zij het dat ze wel extra aandacht zouden krijgen. Omdat speciaal onderwijs veel duurder is dan normaal onderwijs zou dat een fijne besparing opleveren.
Het werd een mislukking, al heeft de overheid dat tot nu toe niet volmondig toegegeven. Die mislukking viel te voorspellen, maar van verstandige adviezen en voorspellingen hebben Ruttes kabinetten zich nooit iets aangetrokken. In Nederland zijn de klassen in het basisonderwijs uitzonderlijk groot. Een onderwijzeres met dertig kinderen in de klas zit niet te wachten op vier kinderen met leerproblemen. Vandaar dat 70 procent van de onderwijzers protesteerde tegen deze extra taak. Eindresultaat was dat meer problematische kinderen thuis kwamen te zitten dan voor de PO-wet en dat het speciaal onderwijs per saldo niet goedkoper werd.
Een laatste voorbeeld uit deze droevige serie. De rechtspraak is door Rutte II hard aangepakt. Er werd flink gereorganiseerd en bezuinigd. Dat zou mogelijk en noodzakelijk zijn vanwege de te verwachten positieve effecten van de digitalisering van de rechtspraak. Hiertegen werd uitgebreid en herhaaldelijk gewaarschuwd. Digitalisering bij de overheid mislukt bovendien altijd. En zo ging het ook. De problemen werden zo ernstig dat het kabinet besloot op structurele basis jaarlijks 150 miljoen extra uit te trekken voor de rechtspraak
Tijdbom
Tellen we al deze mislukkingen bij elkaar op, dan kan er mijns inziens zonder schroom worden gesproken van slordige, asociale en slecht doordachte wetgeving, gestuurd door de bezuinigingsobsessie en een utopisch wensenpakket. In deze opsomming heb ik dan nog een groot aantal andere bezuinigingen vanwege de beperkte ruimte weggelaten.
Het onvermijdelijke en somber stemmende slotakkoord is natuurlijk de toeslagenaffaire. Hoe deze satanische kwestie te karakteriseren? Zelden zal een zo perfecte illustratie van een bureaucratische obsessie zijn vertoond. In de toeslagenaffaire komt alles samen wat er mis is met de parlementaire democratie in Nederland. Met de oorsprong van die affaire had Rutte overigens niets te maken. In 2005 werd de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen aangenomen. In die wet ontbrak een zogeheten ‘hardheidsclausule’. Een dergelijke clausule maakt het mogelijk dat er van de wet en de daarin opgenomen strafmaat bij fraude kan worden afgeweken als dat onredelijke gevolgen heeft. Tegen het ontbreken van die mogelijkheid is ook toen al bezwaar aangetekend.
Tienduizenden ouders en kinderen hebben door institutionele ontsporing ernstige psychische en sociale schade geleden
Maar de regering wenste de wet niet effectief aan te passen. De wet was, kortom, een soort tijdbom. Zodra de Belastingdienst de indruk kreeg dat er gefraudeerd werd met de kinderopvangtoeslag besloot de bureaucratie keihard op te treden. Veronderstelde fraudeurs moesten – ook bij minimale overtredingen – van het ene op het andere moment alle ontvangen toeslagen terugbetalen. Er zou steeds sprake zijn van ‘opzet en grove schuld’.
Dus ondanks talloze waarschuwingen werd dit zonderlinge beleid doorgezet. Al in 2014 rapporteerde de Ombudsman, Alex Brenninkmeijer, dat deze aanpak geheel onnodig en buiten proportie was. Er was helemaal niet zorgvuldig gekeken naar de dossiers van de veronderstelde fraudeurs. De fraude was beperkt en de regeling werkte in feite goed.
Waarschuwingen en bezwaren hebben jarenlang niets geholpen. De zogeheten Bulgarenfraude met toeslagen, die in 2013 aan het licht kwam en niet bijzonder veel voorstelde, versterkte de strafpsychose van het bureaucratisch apparaat. Er kwam een Management Team Fraude en Rutte zelf werd voorzitter van een ministeriële commissie die zich met deze zaken bezig ging houden. Bewindslieden vonden politieke belangen en financiële overwegingen kennelijk belangrijker dan de menselijke maat en negeerden vanaf het eerste moment waarschuwingen van ambtenaren en toezichthouders die zagen dat het misging. Tienduizenden ouders en kinderen hebben door deze institutionele ontsporing ernstige psychische en sociale schade geleden. Toen deze zaak door de inzet van twee ijverige Kamerleden ten slotte aan het licht kwam, zijn diverse bewindslieden afgetreden en heeft Rutte III zijn ontslag aangeboden. Ondanks zijn directe betrokkenheid is Rutte gewoon blijven zitten. De compensatie voor de getroffenen is een nog steeds voortslepend drama.
Ernstig beschadigd
Rutte is een handige en aimabele politicus, maar het beleid van zijn diverse kabinetten heeft ruïnes veroorzaakt. Daar is Rutte vanzelfsprekend niet in zijn eentje verantwoordelijk voor, maar eerder een heel politiek klimaat waarvan hij een exponent was. Daardoor waren ook alle middenpartijen bereid te collaboreren met de VVD. Dat neemt niet weg dat Rutte als minister-president een bijzondere verantwoordelijkheid droeg.
Nu zit Nederland vooral met problemen die de voorgaande kabinetten zelf hebben veroorzaakt. Begrijpelijkerwijs hebben veel Nederlanders, in het bijzonder kwetsbare burgers die niet zelfredzaam waren of zijn, daardoor het vertrouwen in de overheid en de verzorgingsstaat verloren.