Jac. P. Thijsse: de aartsvader van de natuurbescherming
DOOR ROB HARTMANS
Onderwijzer Jac P. Thijsse nam zijn leerlingen mee de natuur in en overtuigde Nederland ervan dat bloemen, kevers en vogels het beschermen waard waren. Samen met Eli Heimans stond hij aan het begin van de Nederlandse natuurbescherming. Maar beroemd werd hij met zijn Verkade-albums.
Het is duidelijk: de dichter, gemeenteambtenaar en alcoholist Jacques Bloem was geen natuurmens. Hij gaf de voorkeur aan ‘de grauwe stedelijke wegen’ en ‘de in kaden vastgeklonken waterkant’, en volgens hem waren de wolken nooit zo mooi als wanneer ze ‘omrand door zolderramen’ langs de lucht bewogen. Vandaar dat hij ‘domweg gelukkig’ was in de Amsterdamse Dapperstraat.
In een van de zijstraten van de uiterst prozaïsche Dapperstraat in aanbouw, de Wagenaarstraat, kwam in 1877 een twaalfjarige jongen wonen die heel anders over de natuur dacht dan Bloem en die zich zijn leven lang zou inzetten voor het behoud van de laatste resten in Nederland. Er moesten bossen en natuurgebieden overblijven die groter waren dan een krant, vond hij.
Met vriendjes uit Woerden mocht Koo graag donderjagen in de natuur
Jacobus Pieter Thijsse, die in zijn jeugd Koo werd genoemd, maar later beroemd werd als dr. Jac.P., was in 1865 geboren in Maastricht. Zijn vader diende daar als sergeant-schrijver in het tweede regiment infanterie. Drie jaar later verhuisde het gezin naar het kleine vestingstadje Grave, en in 1873 verliet vader Thijsse de dienst en vond hij werk in het wat grotere Woerden. Beide stadjes waren in die jaren enclaves in een weids, agrarisch en dunbevolkt landschap, dat nog nauwelijks was aangetast door industrie en grote infrastructurele werken.
Zowel in Grave als in Woerden woonde Koo Thijsse aan de rand van de stad en hij vond het heerlijk om erop uit te trekken, de velden in, en rond te hangen langs de waterkant. Met vriendjes uit Woerden mocht hij graag donderjagen in de natuur, waarbij ze zelf hun kostje bij elkaar scharrelden: ‘We [hielden] reusachtige maaltijden van aardappelen, gebraden onder de asch, wilde aardbeien, min of meer toebereide paling, die we zelf hadden gevangen, en ook heel veel boksbaard.’
Maar de natuur was niet alleen een plek om heerlijk te spelen of kattenkwaad uit te halen. Graag doolde de jonge Thijsse in zijn eentje rond om zich te verwonderen over al wat leefde en groeide. Heerlijk vond hij het om eindeloos te wandelen en zich te verlustigen aan de natuur. Hij zou zichzelf later vaak een ‘alleenloper’ noemen, omdat Einzelgänger hem te negatief klonk. Thijsse kwam altijd heel optimistisch en onbekommerd over.
Op deze tochten probeerde hij zo veel mogelijk planten en dieren op te merken, en hun kenmerken te bestuderen. Bij planten was dat eenvoudiger dan bij vogels, want hoe kon je nu precies zien hoe een boomkruiper eruitzag? Dertig jaar later schreef hij hoe hij dat in zijn jeugd aanpakte: ‘In vroeger tijd nam je daarvoor een buks of een blaasroer of een katapult, je schoot het vogeltje dood en dan kon je alles op je gemak bekijken.’ Ook de aartsvader van de Nederlandse natuurbescherming had nog een lange weg te gaan.
In 1877 bevond de Dapperbuurt zich nog aan de rand van de stad. Hij maakte deel uit van de Nieuwe Uitleg van Amsterdam, de eerste grote stadsuitbreiding sinds de zeventiende eeuw. De ruime huizen in de Wagenaarstraat waren bedoeld voor gezinnen met een behoorlijk inkomen, en ze hadden zelfs een voortuintje.
Heldere kop
Ook hier trok de jonge Thijsse er graag op uit. Hij bracht hele dagen door langs de kust van de Zuiderzee en in de woeste Rietlanden, waar niet veel later een enorm rangeercomplex van de spoorwegen zou worden aangelegd. Eind jaren dertig haalde hij herinneringen op aan de nog goeddeels ongerepte oostelijke rand van Amsterdam van vóór 1880: ‘Het Merwedekanaal was er nog niet en langs de oevers van het Nieuwe Diep lagen de heerlijkste berkenmoerassen, rijker en mooier dan de Ankeveense plassen. Het wemelde er van slangen en orchideeën.’
Uiteraard kon de jonge Thijsse niet altijd de natuur in. Als klerk op een notariskantoor verdiende vader Thijsse voor die tijd een redelijk salaris, zodat Koo niet op zijn twaalfde hoefde te gaan werken. In 1885 was er zelfs geld om een remplaçant te betalen. Daardoor hoefde Koo, die ingeloot was voor militaire dienst, niet zelf onder de wapenen.
Omdat hij een ‘heldere kop’ had, mocht hij doorleren, en ging hij op zijn veertiende naar de Gemeentelijke Kweekschool. Zijn lievelingsvak was Geschiedenis der Natuur. Dat werd gegeven door de enthousiaste dr. C. Kerbert, die later directeur van Artis zou worden. Kerbert nam de studenten mee naar buiten en regelde dat Koo boeken mocht lenen uit de bibliotheek van Artis.
In 1883 behaalde de achttienjarige Thijsse zijn onderwijzersakte en na een paar mislukte sollicitaties kreeg hij aan het einde van het jaar een aanstelling bij de ‘School tweede klasse, letter c’ aan de Falckstraat. Een zogenoemde letterschool was bedoeld voor kinderen van ‘minvermogenden’ en het schoolgeld was laag. De armste kinderen gingen naar een kosteloze ‘cijferschool’.
Langs de oever van het nieuwe diep wemelde het van de slangen en orchideeën
Zoals de meeste van zijn collega’s wilde Thijsse hogerop in de uitgebreide onderwijshiërarchie en daarom ‘joeg’ hij op akten. Hij haalde ze voor Frans, Engels en Duits, plus de ‘hoofdakte’, waarmee hij leiding mocht geven aan een lagere school. In 1887 werd hij voor deze inspanningen beloond met een bevordering tot onderwijzer ‘tweede klasse’ en toen was het mogelijk zich officieel te verloven met Helena Bosch, die hij al vier jaar kende.
Twee jaar later werd hij aangenomen als onderwijzer op de vooropleiding van de kweekschool, de zogenoemde Leerschool. Zijn ambities reikten echter veel verder, en in deze periode solliciteerde hij naar verschillende beter betalende betrekkingen, waaronder zelfs een positie aan de Eglise hollandaise in Sint-Petersburg, een school voor Nederlandse kinderen uit de elite die daar woonden. Maar voordat hij antwoord kreeg uit Rusland, had hij al een baan gevonden op Texel.
Zilverplevieren
Aan de zogenoemde Franse School op Texel voerde Thijsse allerlei onderwijskundige vernieuwingen door. Hij nam zijn leerlingen mee naar buiten en werd badmeester van het eerste Texelse zwembad. Ook introduceerde hij de toen nog elitaire voetbalsport.
En op Texel nam Thijsses belangstelling voor vogels enorm toe. Daarvoor had hij zich vooral beziggehouden met planten en het landschap, maar hier raakte hij gefascineerd door de vele vogels die hij in Amsterdam nooit had gezien, zoals zilverplevieren, bergeenden en steenlopers. Hier schreef hij voor het eerst over de natuur. Nadat hij in contact was gekomen met Engelse vogelliefhebbers, die Texel als bijzonder rijk vogeleiland hadden ontdekt, schreef hij voor het Engelse populair-wetenschappelijke blad Science Gossip zijn eerste artikel, over de broedvogels van het eiland.
In 1891 trouwde Thijsse en kwam zijn bruid ook op Texel wonen. Maar de Amsterdamse Leen kon er niet aarden, zodat het echtpaar een jaar later al weer terugkeerde naar de hoofdstad. Thijsse was benoemd tot hoofd van een lagere school aan de rand van de Jordaan. Hij had nu geen eigen klas meer en was daardoor redelijk vrij om zijn eigen tijd in te delen. Hij introduceerde de ‘schoolwandelingen’, waarbij leerlingen het klaslokaal verlieten om aanschouwelijk onderwijs te krijgen. Het was de bedoeling dat leerlingen vertrouwd raakten met de natuur, maar ook geschiedenis en culturele onderwerpen kregen volop aandacht.
Tal van onderwijsvernieuwers propageerden het fenomeen ‘schoolwandeling’. Zij waren van mening dat het ouderwetse onderwijs onvoldoende aansloot bij de belangstelling en belevingswereld van kinderen, en hun alleen dorre boekenwijsheid bijbracht. Een van de vernieuwingsgezinde onderwijzers was Eli Heimans (1861-1914), die in 1893 De levende natuur publiceerde. Dit schoolboek ging niet, zoals indertijd gebruikelijk, uit van systematiek van biologen, maar beschreef op aansprekende en levendige wijze de flora en fauna van het Amsterdamse Sarphatipark.
Kort daarna ontmoetten Thijssen en Heimans elkaar, en al snel ontstond het plan om samen boekjes te schrijven. In 1894 publiceerden ze Langs dijken en wegen, het eerste van de reeks Van vlinders, bloemen en vogels. Het boekje, bedoeld voor scholieren, werd aanvankelijk nogal gereserveerd ontvangen, en de recensent van een onderwijsblad stelde dat jongens liever ‘roodhuiden- en negerromans met moord en brand’ lazen, terwijl meisjes vooral geïnteresseerd waren in romantiek: ‘Wat malen onze 12- à 13-jarige jongelui om bloemetjes en vlinders en kevers en vogels?’
Onzalig plan
Toch waren de boekjes, die vanaf deel 2 door de auteurs zelf werden geïllustreerd, commercieel gezien een succes. Dat gold ook de Geïllustreerde flora van Nederland, die ze in 1899 samen schreven. In 1896 kwamen Thijsse en Heimans, samen met collega-onderwijzer J. Jaspers, met hun eigen tijdschrift De Levende Natuur. Dat was bedoeld voor volwassenen en bestaat nog altijd.
In het eerste nummer schreef Thijsse over de tjiftjaf en over een vogelexpeditie naar Texel. In de redactionele inleiding werd een pleidooi gehouden voor de nieuwe ‘natuursport’. Volgens de auteurs was het nog niet erg populair om actief de natuur in te gaan en planten en dieren te observeren. Maar dat kwam doordat de meeste mensen nog niet wisten welk genot de natuur kon bieden. De Levende Natuur moest daar verandering in te brengen, en het blad spoorde lezers aan om verslagen van mooie wandelingen of interessante observaties in te sturen.
De Levende Natuur werd uitgegeven door W. Versluys, die ook het werk publiceerde van bekende Tachtigers als Willem Kloos en Herman Gorter. In 1885 was hij begonnen met het blad van deze literaire vernieuwingsbeweging, De Nieuwe Gids. Via Versluys kwamen Thijsse en Heimans in contact met de beroemde schrijver, arts en wereldverbeteraar Frederik van Eeden, die incidenteel meewerkte aan De Levende Natuur en met wie ze onder meer het Naardermeer bezochten.
Toen de gemeente Amsterdam het Naardermeer als vuilstortplaats wilde gaan gebruiken, sloeg Thijsse alarm
Thijsse hield veel van het moerasgebied het Naardermeer. Het was een uitzonderlijke biotoop met een uniek karakter. Toen de gemeente Amsterdam het gebied in 1904 wilde aankopen om het als vuilstortplaats te gaan gebruiken, sloeg Thijsse alarm. Als bestuurder van de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging – die hij en Heimans in 1901 mede hadden opgericht – zette hij een uitgebreide lobby op om het onzalige plan te voorkomen.
In zijn natuurrubriek in het Algemeen Handelsblad hekelde hij het idee en droeg hij tal van alternatieven aan. Ook vroeg hij lezers om steunbetuigingen. Als hij voldoende reacties zou krijgen, zou hij ‘beproeven een fonds bijeen te brengen om in het gunstigste geval het Naardermeer aan te koopen, of zoo het anders uitvalt dan toch in de toekomst de schoonste plaatsen van ons land te behouden voor de wetenschap en de poëzie’.
Met een nipte meerderheid verwierp de Amsterdamse gemeenteraad het voorstel van B&W en uit de actie die Thijsse in gang heeft gezet ontstond het jaar erop de vereniging Natuurmonumenten, die als eerste gebied het Naardermeer aankocht. Ook in deze club zou Thijsse een zeer belangrijke rol spelen. Samen met penningmeester Pieter van Tienhoven zou hij menig natuurgebied voor de vereniging verwerven.
Thijsse was een echte verenigingsman. Zo werd hij in 1910 gekozen voor het hoofdbestuur van de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Vogels en zat hij in het bestuur van de Nederlandse Ornithologische Vereniging. In die laatste club moest hij overigens herhaaldelijk strijd leveren met vogelliefhebbers die vol overtuiging methoden hanteerden die Thijsse sinds zijn jongensjaren had afgezworen.
Zo nam de voorzitter van de vereniging, René Charles baron Snouckaert van Schauburg, op zijn vogelexpedities nooit een verrekijker mee, maar wel een jachtgeweer. De baron mocht de meestal tamelijk onbekommerde en goedmoedige Thijsse graag op de kast jagen door te zeggen dat al dat vogelgetjilp hem soms te veel werd, en dat hij er dan graag aan einde aan maakte met zijn geweer. In die beginjaren waren niet alle vogelliefhebbers ook vogelbeschermers.
Successen
Velen zien Thijsse als de aartsvader van de natuurbescherming in Nederland. Zelf verklaarde hij altijd dat Eli Heimans de motor was geweest achter veel van hun gezamenlijke activiteiten. Heimans waakte ook over het wetenschappelijk gehalte van hun publicaties.
Maar hij overleed al in 1914, op 53-jarige leeftijd, zodat hij veel van de successen van Thijsse en de opkomende natuurbescherming niet heeft mogen meemaken. Bovendien bekleedde Heimans in de verenigingen die ze samen hadden opgericht nooit echt een hoge positie, wat best eens te maken zou kunnen hebben gehad met zijn Joodse afkomst.
Tijdens de oorlog hield Thijsse contact met instanties die werden geleid door NSB’ers
Als bestuurder van verschillende verenigingen en als auteur van boekjes en artikelen verwierf Thijsse snel een grote faam onder natuurliefhebbers. Maar het grote publiek leerde hem pas kennen toen vanaf 1906 de Verkade-albums verschenen. Er kwamen later ook andere auteurs bij en de succesvolste albums werden juist niet door hem geschreven.
En toch is Thijsses naam sindsdien een begrip in Nederland. In 1922 verleende de Universiteit van Amsterdam hem een eredoctoraat wegens zijn verdienste voor de natuurlijke historie en zijn bijdrage aan ‘de popularisering van deze schoonste aller wetenschappen, immers de leer van het leven, in het bijzonder in Nederland, en daarmede aan de ontwikkeling en beschaving, ja het levensgeluk van geheel ons volk’.
Jac. P. Thijsse was een optimistisch man, die een hekel had aan ruzies, vooral oplossingsgericht dacht en wiens levenshouding vrij goed werd verwoord door het motto op zijn ex libris: ‘onbekommerd.’
Politiek was hij niet erg geëngageerd en hij had een afkeer van ideologische scherpslijperij. Als het even kon, probeerde hij in conflicten te bemiddelen en vóór alles wilde hij ‘de boel bij elkaar houden’. Ook een natuurbeschermer moest zich volgens hem verdiepen in de argumenten van de tegenstander en begrip hebben voor hun belangen. Zodoende vond hij compromissen bij conflicten met bosbouwers of ontginningsmaatschappijen, en had hij in de crisisjaren ook oog voor de noodzaak van grote werkverschaffingsprojecten.
Deze houding veranderde niet toen Nederland in 1940 door de Duitsers werd bezet. De inmiddels 75-jarige Thijsse wilde niet op het spel zetten wat er allemaal was bereikt op het terrein van natuurbescherming en voorlichting over de natuur. Wat hem betreft waren die activiteiten politiek neutraal, en konden ze doorgaan onder het nieuwe regime. Daarom bleef hij contact onderhouden met verschillende instanties, ook als die inmiddels werden geleid door NSB’ers, en ging hij akkoord met het lidmaatschap van het gelijkgeschakelde Verbond van Nederlandsche Journalisten.
Deze ietwat naïeve houding werd de oorlog wel beschouwd als een smet op zijn blazoen. Thijsse zelf heeft dat niet meer meegemaakt, want hij overleed op 8 januari 1945. Thijsses opstelling tijdens de oorlog week niet af van die van de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking: hij was verzetsheld noch collaborateur. Aan zijn enorme verdienste voor de natuurbescherming in Nederland en zijn propaganda voor de liefde voor de natuur doet dit uiteraard niets af.
Meer weten?
Boeken
In 2005 publiceerde Sietzo Dijkhuizen Jac. P. Thijsse., een biografie. Marga Coesèl, die in 1993 promoveerde op een biografie van Jacob Heimans (zoon van Eli), bezorgde onlangs een selectie uit de brieven van Thijsse, onder de titel Wanhoop nooit aan vooruitgang (2012). Coesèl schreef ook de biografie Eli Heimans, uit de schaduw van Jac. P. Thijsse (2014).
Internet
Veel informatie over de beide pioniers van de natuurbescherming in Nederland is te vinden op de website van de Heimans en Thijsse Stichting: www.heimansenthijssestichting.nl.
Uit: Maarten! 2013-3
Onderwijzer Jac P. Thijsse nam zijn leerlingen mee de natuur in en overtuigde Nederland ervan dat bloemen, kevers en vogels het beschermen waard waren. Samen met Eli Heimans stond hij aan het begin van de Nederlandse natuurbescherming. Maar beroemd werd hij met zijn Verkade-albums.
Het is duidelijk: de dichter, gemeenteambtenaar en alcoholist Jacques Bloem was geen natuurmens. Hij gaf de voorkeur aan ‘de grauwe stedelijke wegen’ en ‘de in kaden vastgeklonken waterkant’, en volgens hem waren de wolken nooit zo mooi als wanneer ze ‘omrand door zolderramen’ langs de lucht bewogen. Vandaar dat hij ‘domweg gelukkig’ was in de Amsterdamse Dapperstraat.
Welkom bij Maarten!
Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.
InloggenRegistreren