Israël: een verloren ideaal
Door Maurice Blessing
Sinds de verkiezingen van 2020 heeft Israël een ultrarechtse regering. Het idealistische socialistische Israël dat een baken wilde zijn voor de mensheid bestaat niet meer. Hoe kon het zover komen?
Uit Maarten! 2020-2. Bestel losse nummers hier
Een annus horribilis. Zo omschreef de vooraanstaande Israëlische historica Fania Oz-Salzberger het politieke seizoen van 2020 in Israël. Een premier die voor de rechtbank moet verschijnen op verdenking van fraude en corruptie. Een versplinterd politiek landschap dat maar niet tot een werkbare coalitie wil samenvloeien. Een door de VS op tafel gelegd ‘vredesplan’ dat de Palestijnse staat tot een verzameling reservaten zal reduceren. Zelfs in het altijd onrustige Israël waren dat verontrustende ontwikkelingen.
Wat is er toch gebeurd met het land dat zichzelf vanouds trots afficheerde als ‘het baken der volkeren’? Israëlische premiers, van de linkse Ben-Gurion tot de rechtse havik Shamir, strooiden ooit te pas en te onpas met die hoopvolle bijbelse frase. De vraag of ze er daadwerkelijk in geloofden was irrelevant: die was immers vanouds een vast bestanddeel van de zionistische geloofsbrieven. Je vraagt je toch ook niet af of de paus zijn paaszegening oprecht meent?
Maar wie zichzelf in het huidige Israël onsterfelijk belachelijk wil maken, moet vooral met dit vermolmde motto komen aanzetten. Cynische beschuldigingen van landverraad of nepotisme zetten de toon van de laatste drie verkiezingen in Israël. Idealen, inhoudelijke onderwerpen – ze waren onzichtbaar in de politieke campagnes. Wat ooit een land was van uitgesproken Joodse hoop – in elk geval voor de miljoenen migranten en hun directe nakomelingen – is een natie van vastgelopen verwachtingen geworden.
Omstreden volksplanting
Om die ontwikkeling te kunnen begrijpen is het belangrijk in te zien dat er in bepaalde opzichten niet eens zo heel veel is veranderd in het land. Het politieke zionisme heeft, sinds zijn ontstaan halverwege de negentiende eeuw, grote teleurstellingen, collectieve trauma’s en doodlopende wegen gekend. En ook de vroegste politiek leiders waren niet wars van een flinke portie opportunisme.
Neem de ‘Vader des Vaderlands’, de Oostenrijkse Theodor Herzl (1860–1904). Zijn grote bijdrage aan het politieke zionisme lag in de wijze waarop hij al langer bestaande politiek-zionistische idealen wist om te smeden tot een pan-Europese beweging. En deze bij de machthebbers van zijn tijd op de diplomatieke kaart wist te zetten. Zo zocht hij onder meer toenadering tot het hof van de Duitse keizer Wilhelm II – een overtuigd antisemiet, zoals Herzl al snel persoonlijk zou ondervinden.
Wat ooit een land was van hoop is nu een natie van vastgelopen verwachtingen
Maar dat weerhield hem er niet van met Wilhelm II in zee te gaan. Integendeel, Herzl begreep dat juist het uitgesproken anti-Joodse sentiment in Berlijn en Potsdam ten gunste van de zionistische zaak kon worden aangewend. Wilhelm II zag zeker de armere Duitse Joden liever vandaag dan morgen uit zijn rijk verdwijnen, en Herzl en de zijnen boden omzichtig aan zijn wensdroom te verwezenlijken. De Duitse keizer stemde daarom enthousiast in met het nogal wilde plan van de zionisten een Duits ‘protectoraat’ in het Ottomaanse Palestina te vestigen. Het zou de gewenste Joodse landaankoop en immigratie in die regio aanzienlijk vergemakkelijken.
Herzl zag zijn eigen wensdroom van een hernieuwd Joods thuisland al werkelijkheid worden. Hij toog er vanuit Wenen speciaal voor naar het verre Jeruzalem, waar hij de Duitse keizer zou ontmoeten. Daar zou, zo hoopte hij, de heilzame samenwerking wereldkundig worden gemaakt. Maar de audiëntie liep uit op een gigantisch fiasco; de Duitse keizer bleek van gedachten te zijn veranderd. De protectoraatskwestie ‘behoefde nog uitgebreide bestudering en discussie’. Wel gaf hij de zionisten een praktisch advies: de beoogde kolonie kon ‘boven alles water en schaduw gebruiken’.
Dat Herzl er als liberale Jood niet voor terugschrok met een antisemitische autocraat samen te spannen in een ook toen al discutabel koloniaal volksplantingsexperiment betekent niet dat hij geen morele principes had. Herzl was juist een onverbeterlijke idealist en dromer. Neem alleen al de naam die hij zijn Judenstaat wilde geven: ‘Zevenuursland.’ In het toekomstige thuisland voor de Joden zou volgens hem namelijk niemand langer dan zeven uur moeten hoeven werken om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen.
Wat schrijft Herzl in zijn beroemde pamflet uit 1896, Der Judenstaat, eigenlijk over de concrete invulling van die staat? Wat vanuit ons perspectief meteen opvalt is de verregaande tolerantie die hij bepleitte. ‘Mochten mensen van andere geloven of nationaliteiten zich te midden van ons vestigen,’ noteerde hij, ‘dan moeten wij ze bescherming bieden en gelijkheid voor de wet.’ En wie enigszins bekend is met de invloed van het leger en het orthodox-religieuze establishment op de Israëlische politiek, zal ook aan een andere passage blijven haken. Namelijk die waarin Herzl ervoor pleit de generaals zo veel mogelijk in hun kazernes te houden, en de rabbi’s in hun synagogen.
Dat alles maakt van Herzl nog geen moderne democraat. Algemeen stemrecht vond hij maar niks. Hij meende dat elke mensenmassa, en dus ook elk gekozen parlement, binnen de kortste keren zou worden ‘misleid door foute aannames en verleid door schreeuwende demagogen’. Professionele politici waren naar Herzls opvatting per definitie onbetrouwbaar en corrupt. Israëls Vader des Vaderlands was op sommige vlakken duidelijk meer vooruitziend dan op andere.
Ook Arabieren en ‘oriëntaalse’ Joden zouden opgaan in de zionistische natie
Herzl was voor alles een overtuigde, seculiere liberaal die heilig geloofde in de westerse beschavingsmissie en de universele waarden van de Franse Revolutie. Dat deze waarden wat de Europese Joden betreft doorgaans met voeten werden getreden, stemde hem bitter, maar daardoor klampte hij zich alleen maar des te koppiger vast aan het vooruitzicht van een ‘broederschap der volkeren’. Hij moet het dan ook oprecht hebben gemeend toen hij zijn gedroomde Judenstaat omschreef als ‘een experiment voor het welzijn van de gehele mensheid’. Hij was bereid heel ver te gaan in het verwezenlijken van deze idealen – inclusief samenwerking met de minder koosjere machten van zijn tijd -, juist omdat hij er zo heilig in geloofde.
Eenpartijstaat
Eenzelfde fascinerende mix van visionaire, utopische bevlogenheid en stuitend opportunisme vinden we terug bij Israëls eerste generatie politiek leiders. Rechtse Israëliërs hebben groot gelijk wanneer ze stellen dat het land tijdens de eerste decennia van zijn bestaan, toen het werd geregeerd door de socialistische Mapai – de voorganger van de nu zieltogende Arbeidspartij – bepaald geen modeldemocratie was. De Mapai bestierde het land als een eenpartijstaat, samen met de aan haar gelieerde vakbond Histadrut. Een elite van progressieve Asjkenazische Joden – de ‘linkse elite’ was in het jonge Israël geen hersenschim – hielp elkaar waar nodig vooruit in het leven.
En ja, het klopt dat het Israëls eerste premier Ben-Gurion goed uitkwam dat de ultra-orthodoxen bij het ontstaan van de nieuwe staat geen seculiere grondwet wilden erkennen. Zo’n grondwet – die Israël nog altijd ontbeert – zou immers de tweekoppige almacht van Mapai en Histadrut aan banden leggen. Maar niettemin: de eerste generaties politici in Israël geloofden zonder twijfel oprecht, net als het merendeel van de Israëlische burgers in die tijd, dat Israël een humanitaire missie in de wereld te vervullen had.
Israël beschouwt zichzelf als een natie met een door God gegeven plek in de wereld
Zo verklaarde Israëls eerste premier David Ben-Gurion na de vestiging van Israël in 1948: ‘We streven ernaar uniek te zijn als natie in onze geestelijke verheffing en in het karakter van onze modelsamenleving.’ Israël zou de wereld tot voorbeeld dienen door een razendsnelle industriële ontwikkeling hand in hand te laten gaan met de vestiging van een vooruitstrevende verzorgingsstaat. Daarin zou niet alleen iedereen te eten en te drinken hebben en in veiligheid leven, maar ook toegang krijgen tot een hypermoderne gezondheidszorg en infrastructuur en hoogwaardig onderwijs.
Dat sommige minderheidsgroepen – Arabieren, de ‘oriëntaalse’ Joden – op die gewenste ontwikkeling achterliepen, deed niets af aan het ideaal op zich. Want ook zij zouden uiteindelijk in de vaart van de zionistische natie worden opgestoten, was het idee. In de toekomst zou alle onderscheid in sociale klasse, religie en etniciteit binnen de natie vervagen. Dit paste bij de overtuiging van veel progressieve Israëliërs dat de Arabieren – die nu nog vijandig stonden tegenover het zionistische staatsproject in uitvoering – uiteindelijk het voordeel zouden gaan inzien van de moderne, progressieve en welvarende natie waarvan zij deel mochten gaan uitmaken.
Kortom, de vroege Israëlische politici waren, net als alle politici waar dan ook, meer dan gemiddeld ijdel en zelfzuchtig, en niet zelden corrupt. Maar zij geloofden wel oprecht in de heilige missie van de Joodse staat als progressief ‘baken der volkeren’. Het was juist dit idealisme, hoe naïef het in veel opzichten ook was, dat in die tijd een diepere, universele betekenis gaf aan het burgerschap van de Joodse staat. En het was precies dit idealisme dat een enorme klap kreeg na de Israëlische militaire triomftocht van de Zesdaagse Oorlog, in 1967. Een klap waarvan het nooit meer zou herstellen en die het einde zou betekenen van de idee van de Joodse staat als geschenk aan de mensheid.
Aardverschuiving
De overwinning van 1967, waarmee het door Israël beheerste grondgebied in één klap werd verviervoudigd, werd door Joden wereldwijd bejubeld als een ‘wonder’. ‘Een tweede Holocaust’ was op miraculeuze wijze voorkomen en ‘David’ had zich ontpopt tot ‘Goliath’. Die bijbelse vergelijking is daarbij passend: het publieke debat in Israël zou vanaf dat moment steeds vaker met religieuze terminologie en verwijzingen worden doorweven. De verovering van de Tempelberg in Oost-Jeruzalem en de Grot van de Patriarchen bij Hebron had de religieuze fantasie van linke én rechtse Israëliërs uit een langdurige sluimer doen ontwaken.
Daarmee herwon ook het ideaal van een ‘Groot-Israël’, dat tot op dat moment weinig meer was dan een hersenschim van de ‘revisionistische’ minderheidsbeweging Herut – de voorloper van de huidige Likud -, aan geloofwaardigheid. Menachem Begin, de politiek voorman van de voorheen strikt seculiere revisionisten, had het nu plots over een ‘strijd om Verlossing’ voor het Joodse volk. De Zesdaagse Oorlog vormde vanuit dat gezichtspunt slechts een veelbelovende tussenstap richting de Joodse kolonisatie van het gehele bijbelse land van Israël – waarvan niemand precies de grenzen kon vaststellen.
De religieuze ontwaking van Herut opende de deur voor een electorale samenwerking met religieus rechts. Binnen dat politieke spectrum had de messianistische settler-beweging Gush Emunim plots de wind in de zeilen gekregen. Maar ook progressieve Israëliërs bleken gevoelig voor het idee van een blijvende kolonisatie van ten minste een deel van de bezette gebieden.
Israëlische jongeren zijn veel rechtser en veel religieuzer dan eerdere generaties
Het grote verschil was alleen dat de discussie onder links voornamelijk draaide om de vraag hoeveel ‘land voor vrede’ er zou moeten worden uitgeruild, en hoeveel grondgebied als noodzakelijke strategische buffer moest worden geannexeerd. De allereerste ‘veiligheidsnederzettingen’ op de bezette Westoever werden dan ook door Mapai op stapel gezet.
Het is illustratief voor de enorme aardverschuiving die zich in Israël voltrok dat Ben-Gurion vlak voor zijn dood in 1973 pleitte voor een blijvende kolonisatie van de bezette gebieden. Israël begon zichzelf steeds minder te beschouwen als voorbeeld voor de andere naties, en steeds meer als een natie met een unieke, door God gegeven plek in de wereld. Die plek moest worden bevochten op de vijanden van de Joodse staat. Precies zoals de Makkabeërs streden tegen hún buitenlandse, Celeucidische vijanden en de oudtestamentische Rechters tegen de inheemse Filistijnen.
Begin wist maximaal te profiteren van de nieuwe wind die nu door het land waaide. Het Joodse nationalisme en het judaïsme vormden volgens hem ‘twee zijden van dezelfde munt’. Daarnaast verknoopte hij in zijn redevoeringen het ‘historische recht’ van de Joden op ‘Judea en Samaria’ – de Westoever – aan Israëls recht op veiligheid. Wie die visie bestreed, of kritiek had op de Israëlische nederzettingenpolitiek, werd door Begin standaard voor nazi of antisemiet uitgemaakt. Kritiek op de Israëlische politiek werd zo een antisemitische misdaad, de eerste stap richting een nieuwe Shoah.
Amerikaans hyperconsumentisme
Het politieke debat in Israël werd vanaf nu niet alleen veel scherper gevoerd, door de komst van de televisie gingen politiek leiders hun imago ook bewust aanpassen aan de wensen en verwachtingen van het grote publiek. In de jaren zeventig schakelde Herut – nu als onderdeel van het samenwerkingsverband Likud – voor het eerst een pr-agentschap in bij hun politieke campagnes. Nadat de partij in 1977 op overweldigende wijze de verkiezingen had gewonnen en Begin de eerste rechtse premier van Israël was geworden, verklaarde een prominente partijgenoot: ‘We verkochten Likud als Coca-Cola.’
In de daaropvolgende decennia zouden de laatste restanten van het oude, progressief-zionistische Israël steen voor steen worden afgebroken. Zo raakten lokale beleidmakers in de jaren tachtig plots in de ban van ‘reaganomics’ en ‘thatcherisme’: een grootschalige privatisering van staatsbedrijven en nutsinstellingen en de afbouw van overheidssubsidies werden aangevangen. Het enthousiasme van de Amerikaanse evangelische beweging van de Moral Majority voor het nieuwe ‘Groot-Israël’ speelde een cruciale rol in het aanhalen van de Amerikaans-Israëlische vriendschapsbanden.
Het Amerikaanse hyperconsumentisme volgde op de voet. Terwijl auto’s, privételefoons en buitenlandse reizen aanvankelijk slechts voor een enkeling waren weggelegd, omarmde de bevolking nu massaal het hedonisme en consumentisme. Collectivistische agrarische gemeenschappen — kibbutzim en moshavim — raakten uit de gratie bij de jongere generaties, die in hun eigen auto’s naar de steden trokken. De overal verschijnende shopping malls beschouwden ze als een beduidend aantrekkelijker plek van collectieve tijdsbesteding.
Maar het groeiende individualisme kon niet alle jongeren bekoren. Het (ultra-)orthodoxe volksdeel groeide niet alleen snel omdat een gemiddelde haredi nog altijd ten minste zes kinderen voortbrengt, maar ook omdat een toenemend aantal jongeren zich bekeerde tot een van de strengere varianten van het Joodse geloof. Ook kinderen van prominente progressieve Israëli’s bekeerden zich tot de Joodse ultraorthodoxie.
De Israëlische samenleving maakte niet alleen een enorme ruk naar rechts, maar raakte ook steeds meer verscheurd. Dat kwam door de Palestijnse opstanden en terreur, de immer spaak lopende vredesonderhandelingen, de toevloed van een miljoen antireligieuze, rechts-nationalistische migranten uit de voormalige Sovjet-Unie en de politieke bewustwording van de Israëlische Arabieren. Met als voorlopig dieptepunt de poging van Likud-premier Netanyahu in 2015 om Israël officieel tot ‘Joodse natiestaat’ om te vormen. Waarmee de Israëlische Arabieren, nu zo’n 20 procent van de bevolking, definitief tweederangsburgers zouden zijn geworden.
De Israëlische samenleving draait alleen nog maar om overleving
Datzelfde jaar riep Likud-president Reuven Rivlin de Israëli’s op ‘hun nostalgische verlangens naar het oude en geliefde Israël’ met zijn ‘gevoelens van broederschap rond het kampvuur’ te laten varen. De verkiezingen van 2 maart 2020 hebben zijn gelijk nog eens bevestigd. Het blok van traditioneel linkse partijen haalde samen nog geen 6 procent van de stemmen. Een absolute meerderheid van de Israëli’s stemde voor rechtse of uiterst rechtse partijen. Alleen de verscheurdheid binnen rechts, tussen religieus en antireligieus, voorkwam de vorming van een puur rechtse regering.
Een peiling uit 2020 van de Israëlische kwaliteitskrant Haaretz geeft een aardige indicatie van hoe de politieke toekomst van het land eruitziet. Zo omschrijft maar liefst 70 procent van de Joodse Israëliërs tussen de 18 en 24 jaar zichzelf als ‘rechts’. Het vredesvraagstuk laat eenzelfde trend zien: nog geen derde van de jonge Israëli’s ziet heil in een soevereine Palestijnse buurstaat – tegenover bijna twee derde van de 65-plussers. Meer dan 40 procent van de jongeren pleit dan ook voor een definitieve annexatie van de gehele Westoever, tegenover iets meer dan een kwart van de gepensioneerde Israëli’s.
Israëlische jongeren zijn niet alleen veel rechtser dan eerdere generaties, maar ook veel religieuzer. Bij een peiling in 24 landen naar religieuze identificatie onder jongeren kwam Israël als tweede uit de bus – net achter Polen.
Herzls universele ideaal van de ‘Jodenstaat’ als ‘experiment voor het welzijn van de gehele mensheid’ lijkt inderdaad dood en begraven. Wat ervoor in de plaats is gekomen is pure overlevingsdrang. Dat geldt in militair en economisch opzicht, maar ook voor de ‘Joodse identiteit’. Israël is nooit verder verwijderd geweest van de idealen van zijn grondleggers. Verklaart dat waarom maar liefst een kwart van de jongeren overweegt uit het ‘Beloofde Land’ te emigreren?