Hoe Amerika uitgroeide tot een plutocratie
Door Maarten van Rossem
In vier decennia zetten de Republikeinen de Verenigde Staten naar hun hand. Ze verlaagden keer op keer de belastingen en zorgden dat de overheid drastisch moest inkrimpen. Het gevolg: een schatrijke elite die de rest van de bevolking laat stikken.
De afgelopen veertig jaar zijn de allerrijkste Amerikanen in een enorm tempo nog veel rijker geworden, terwijl de armste Amerikanen armer zijn geworden en de middenklasse er nauwelijks op vooruit is gegaan. Daardoor hebben de VS een inkomensverdeling die vergelijkbaar is met die van Mexico, Brazilië of Rusland. Je zou ook kunnen zeggen dat de VS weer terug zijn bij de inkomensverdeling die zij in 1928 hadden.
In vergelijkbare landen heeft zo’n ontwikkeling zich in veel mindere mate of helemaal niet voorgedaan. In vier decennia zijn in de VS de inkomensstromen verlegd en zijn de regels van het economische spel herschreven. Dat is het gevolg van de buitensporige machtsvergroting van de financieel-economische elite. Het belangrijkste slachtoffer van de nieuwe spelregels is de brede middenklasse: iedereen met een jaarinkomen tussen de 25.000 en 75.000 dollar.
De goed georganiseerde en ruim gefinancierde economische elite heeft de middenklasse met hulp van de Republikeinse Partij beroofd van een deel van haar inkomsten en zekerheden. De aanzienlijke groei van de productiviteit na 2000 is bijvoorbeeld niet vertaald in hoger loon voor de gemiddelde Amerikaan, maar heeft geleid tot een sterke inkomenstoename bij een verrassend klein percentage Amerikanen aan de top van de inkomenspiramide.
Bedrijfsleven en overheid hebben de bestaansrisico’s afgewenteld op de individuele burgers. Pensioenen zijn afgebouwd, onderwijs en gezondheidszorg zijn duurder en onzekerder geworden. De overgrote meerderheid van de Republikeinen wilde bijvoorbeeld tot elke prijs Obamacare afschaffen, waardoor 23 miljoen Amerikanen zonder enige compensatie hun ziektekostenverzekering zouden verliezen. Obamacare heeft het net gered, maar wordt nog steeds gesaboteerd.
Great Divergence
Deze ontwikkeling wordt ook wel de Great Divergence genoemd. Hoe zit dat cijfermatig in elkaar? Het mediane familie-inkomen groeide van 1979 tot 2008 met 10 procent, niet per jaar, maar over de gehele periode. Ter vergelijking: tussen 1949 en 1979 verdubbelde het mediane inkomen. Maar van 1979 tot 2008 ging 80 procent van de totale nationale inkomensgroei naar de bovenste 1 procent van de inkomenstrekkers. Ook na belastingheffing, sociale uitkeringen en dergelijke was dat nog steeds 36 procent van de totale inkomensgroei.
De bovenste 1 procent ontving in 1960 10 procent van het nationale inkomen, dat was in 2008 21 procent – een ruime verdubbeling! Hoe rijker, hoe sneller de inkomensgroei. De spectaculairste groei deed zich voor bij de bovenste 0,01 procent. De middenklasse kromp van 50 procent naar 43 procent van de bevolking. Zeker aan de onderzijde van de middenklasse is het leven verschraald en is er de duistere dreiging van een verdere terugval. Deze ontwikkeling is een fundamentele bedreiging van het egalitaire ethos van de VS, ofwel de American Dream.
Wat zijn de oorzaken van deze unieke ontwikkeling? Tot enkele jaren geleden meenden economen dat die werd veroorzaakt door langlopende structurele veranderingen in de Amerikaanse en de wereldeconomie. Er was met andere woorden niet veel aan te doen en er konden geen schuldigen worden aangewezen.
Het ging bijvoorbeeld om technologische vernieuwingen die leidden tot vermindering van werkgelegenheid in de industriële en administratieve sector, en om de evenzeer geprezen als bekritiseerde mondialisering. In de auto-industrie verdween werkgelegenheid door de introductie van lasrobots en andere geautomatiseerde onderdelen van het productieproces. In de staalindustrie verdween een groot deel van de werkgelegenheid doordat nieuwe productiemethoden veel efficiënter waren en eenzelfde productie met een kwart van de werknemers mogelijk maakten. In de administratieve sector ging simpel werk verloren door de introductie van de pc.
Tussen 1979 en 2008 ging 80 procent van de inkomensgroei naar de bovenste 1 procent
Zo werd al met al een kleine 20 procent van de werkgelegenheid uit het middensegment van de arbeidsmarkt geëlimineerd. Er kwam wel nieuwe werkgelegenheid bij, maar die vroeg om meer scholing. Daar had een werkloze staalarbeider met hoogstens high school niet zoveel aan. Op z’n best kon hij aan het werk in de beduidend minder lucratieve dienstensector. In plaatsen waar weinig postindustriële werkgelegenheid voorhanden was, bijvoorbeeld in kleinere gemeenschappen die volledig afhankelijk waren van een enkel groot bedrijf, leidden deze ontwikkelingen tot structurele werkloosheid met de daarbij behorende sociale problemen. En de productiviteitsgroei door technologische innovatie resulteerde juist in de VS niet in hogere lonen.
Internationale ketens
Als het over mondialisering gaat, wordt altijd verwezen naar de spectaculaire opkomst van China als producent van industriële goederen. Ongetwijfeld heeft de werkgelegenheid in de VS enige schade geleden van de verplaatsing van vooral eenvoudige, arbeidsintensieve productieprocessen naar China. Maar het is zeer de vraag of de industriële sector als geheel zoveel last heeft gehad van China als weleens wordt gesuggereerd. Neem de productie van apparatuur van Apple. Het is veel te simpel om te stellen dat de iPhone in China wordt ‘gemaakt’. De onderdelen van de iPhone worden in tientallen landen geproduceerd. De assemblage van de telefoon in China is het sluitstuk van een logistiek zeer complexe internationale productieketen. De arbeidskosten van het assemblageproces vormen slechts 5 procent van de verkoopprijs van de iPhone. Assemblage van het eindproduct in de VS zou de iPhone veel te duur maken.
Eenzelfde redenering als voor China geldt voor Mexico. President Donald Trump heeft bijvoorbeeld boos geklaagd over de verplaatsing van werkgelegenheid naar Mexico, maar economische analyses leren dat de Verenigde Staten zeker evenveel verdienen aan Mexico als omgekeerd. Net als de iPhone in China zijn de autofabrieken in Mexico assemblagebedrijven, die aan het eind staan van lange, internationaal vertakte productieketens.
Reagans verkiezing was niet het begin, maar de bevestiging van deconservatieve contrarevolutie
Het probleem is dat de ontslagen lopendebandarbeider in Michigan daar niet veel aan heeft. Overigens zijn veel fabricageprocessen in de Verenigde Staten zelf tegenwoordig sterk afhankelijk van die internationale productieketens en helemaal niet gebaat bij handel belemmerende maatregelen.
Al in de vroege jaren zestig hebben de Amerikanen maatregelen getroffen om de sociale gevolgen van vertrekkende productiebedrijven op te vangen. Daarvoor werd het Trade Adjustment Assistance Program in het leven geroepen. Dat zou moeten zorgen voor sociale steunmaatregelen voor en herscholing van werkloos geworden industriearbeiders, en zou waar noodzakelijk loonsubsidies moeten verschaffen. Het is kenmerkend dat dit goedbedoelde programma door veel te beperkte financiering nooit veel te betekenen heeft gehad.
Overheid is schuldig
De genoemde ontwikkelingen hebben zonder twijfel voor een deel van de middenklasse, zeker voor de lagere middenklasse, aanzienlijke sociaal-economische problemen veroorzaakt. Maar een iets ruimere blik maakt duidelijk dat deze moeilijkheden zich in alle hoogontwikkelde industrielanden hebben voorgedaan. Denk bijvoorbeeld aan die treurige middelgrote Franse steden waar de zware industrie is vertrokken of aan onze textielsteden in Twente.
Toch heeft dat in West-Europa niet geleid tot een Great Divergence. De inkomensongelijkheid is in West-Europa gelijk gebleven, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen, en in sommige landen zelfs iets afgenomen. Kortom, de grote structurele economische veranderingen waren niet de onvermijdelijke oorzaak van de verrijking van de elite en de relatieve verarming van de rest van de bevolking. Dat betekent dat we daarvoor in de VS een andere oorzaak moeten zoeken.
Nieuw economisch onderzoek heeft overtuigend duidelijk gemaakt dat het economische beleid van de Amerikaanse overheid de financiële expansie van de elite heeft veroorzaakt. Een overheid die natuurlijk werd aangestuurd door het politieke systeem. Aanvankelijk wilden de meeste economen daar niet aan, omdat ze dachten dat de macro-economische gevolgen van het overheidsbeleid beperkt zijn.
Maar als we kijken naar het effect van het Amerikaanse overheidsbeleid van de afgelopen vier decennia, dan bestaat er niet de geringste twijfel: de overheid is de schuldige! Is dat geen wonderlijke zaak, zeker als we weten dat de ruime meerderheid van de Amerikanen voor grotere economische gelijkheid is? Hoe komt het dat democratisch gekozen politici een beleid hebben gevoerd dat in strijd is met het belang en de intenties van de meerderheid van de kiezers?
Dat komt doordat de VS maar in zeer beperkte mate een democratie zijn. De VS lijken democratischer dan ze zijn door het immense spektakel van de presidentsverkiezingen. Die maken toch een heerlijk democratische indruk? Maar wie zich afvraagt hoe het politiek-economische systeem werkelijk werkt, moet zich niet te veel door die presidentsverkiezingen laten afleiden.
De inkomensongelijkheid is in West-Europa gelijk gebleven – en soms zelfs afgenomen
De kernvraag bij een analyse van het gevoerde beleid is: wat doet de overheid daadwerkelijk? En: wat doet de overheid niet? Dat laatste krijgt meestal geen aandacht, maar is vaak van essentiële betekenis. Afwezigheid van beleid wordt wel ‘drift’ genoemd en is even belangrijk als de aanwezigheid van beleid. Wat de overheid daadwerkelijk doet, wordt maar voor een klein deel bepaald door de wensen van de kiezers. Het beleid wordt voornamelijk bepaald door de strijd tussen georganiseerde belangengroepen. Dat juist de belangen van de financiële en zakelijke wereld sinds 1980 vergaand het beleid bepaalden, vraagt om een korte geschiedenis van de sociaal-economische verhoudingen in de VS.
Tegenwicht
Aan het eind van de jaren twintig waren de Amerikaanse inkomensverhoudingen, zoals al eerder opgemerkt, even scheef als ze nu zijn. Tussen het begin van de jaren dertig en de late jaren zeventig werden die inkomensverhoudingen veel evenwichtiger. Vandaar dat voor die jaren wordt gesproken van de Great Compression. De VS stonden in die jaren veel dichter bij de West-Europese landen.
In de jaren dertig werden door Roosevelts New Deal de spelregels van de economie ingrijpend veranderd. De financiële wereld werd onderworpen aan beperkende regelgeving om een nieuwe door speculatie veroorzaakte beurskrach onmogelijk te maken. Er werd een begin gemaakt met sociale wetgeving en nieuwe industriële vakbonden kregen vrij baan. Die vakbonden konden zorgen voor een effectieve countervailing power tegen de traditioneel oppermachtige industrie. De straffe controle van lonen en prijzen tijdens de oorlogsjaren had verdere egaliserende effecten.
Hoewel de Republikeinen na de oorlog de macht van de vakbonden deels wisten te beperken, waren toch de eerste drie decennia na 1945 de bloeitijd van de bonden. Er ontstond een consensus tussen overheid, vakbonden en bedrijfsleven die vooral industriearbeiders in staat stelde deel van de middenklasse te worden. In omvangrijke cao’s werden hoge lonen, behoorlijke pensioenen en ziektekostenverzekeringen vastgelegd. Zo leken de VS van enige afstand een waar welvaartsparadijs. Een voorbeeld voor de ganse moderne wereld.
Vanaf de late jaren zestig ontstonden er barsten in dit prachtige systeem. De winsten van het bedrijfsleven begonnen terug te lopen en een deel van de Amerikaanse industrie kreeg last van buitenlandse concurrentie. Tegelijkertijd begon de federale overheid onder Democratische leiding met een heel nieuw systeem van regelgeving. Denk daarbij aan de Environmental Protection Agency en de Occupational Safety and Health Administration.
De allerrijkste Amerikanen gingen ruim 25 procent minder belasting betalen
Toen vervolgens bleek dat de conservatief gedachte president Richard Nixon de nieuwe stroom van regelgeving mede mogelijk maakte, ontstond er in zakenkringen een gevoel van paniek. De nieuwe, bemoeizuchtige federale overheid was volgens invloedrijke conservatieven een dodelijke dreiging voor het zo fantastisch productieve Amerikaanse kapitalisme.
Er moest zo snel mogelijk tegenwicht worden geboden. Dat kon alleen door politieke organisatie. Die kwam er in de volgende jaren. Traditionele organisaties als de Kamer van Koophandel werden geactiveerd en nieuwe organisaties werden opgericht. Think Tanks werden ruim gefinancierd om de publieke opinie te beïnvloeden. In Washington werd een steeds groter leger van lobbyisten ingezet die de volksvertegenwoordigers, die te maken hadden met de snel stijgende kosten van hun verkiezingscampagnes, van smeergeld konden voorzien. Tegelijkertijd kon de Republikeinse Partij vanaf de jaren zeventig haar electorale positie versterken doordat de zuidelijke staten, vanouds conservatief en Democratisch, in hoog tempo overgingen naar de Republikeinse Partij. Reden daarvoor was dat de Democraten zich in de jaren zestig hadden geëngageerd met de strijd voor de burgerrechten van de zwarte bevolking. De Republikeinen kregen ook de steun van de evangelische christenen, die de culturele revolutie van de jaren zestig met lede ogen hadden aangezien en nu tot actie bereid waren.
Vatten we de hele ontwikkeling samen, dan formeerde zich dus in de jaren zeventig een brede tegenbeweging tegen de veranderingen die in de jaren zestig in gang waren gezet. Tijdens het presidentschap van de Democraat Jimmy Carter werd duidelijk hoe effectief de nieuwe hechte organisatie van de zakelijke elite was. Tot verbazing van velen sneuvelde Carters progressieve agenda al in 1977 in het Congres, dat wil zeggen ruim voor de verkiezing van de Republikein Ronald Reagan. Reagans verkiezing was niet het begin, maar de bevestiging van de conservatieve contrarevolutie. Reagan was om twee redenen een belangrijke president. Ten eerste kwam hij met een omvangrijke belastingverlaging, die in 1981 door het Congres werd aangenomen – met steun van veel Democraten. Dat werd het startschot voor wat voor de Republikeinen een obsessie zou worden: steeds verdergaande belastingverlagingen, waarvan vooral de rijkste Amerikanen profiteerden. Het uiteindelijke effect van diverse belastingmaatregelen was dat de allerrijkste Amerikanen effectief ruim 25 procent minder belasting gingen betalen, terwijl hun bruto-inkomsten sterk waren gestegen.
Blijf op de hoogte van de actualiteiten en volg Maartens kritische gedachtegang via zijn eigen tijdschrift: Maarten!
Disfunctioneel
Nog belangrijker is wellicht dat Reagan met zijn retoriek het raamwerk schiep voor een nieuw politiek-economisch klimaat. De overheid was niet langer een nuttige instantie, zoals eigenlijk sinds de New Deal in brede kring werd gedacht, maar een sta-in-de-weg voor de ware creatieve ontplooiing van het Amerikaanse kapitalisme (‘Get the government of our backs’). Deregulering was een dringende noodzaak. Uitkeringstrekkers waren oplichters en uitvreters.
Reagans regering was de eerste regering die zich openlijk vijandig opstelde tegenover de vakbonden, die in de jaren zeventig al in de versukkeling waren geraakt. Vooral in de private sector werden de bonden voor een belangrijk deel ontmanteld (union busting). Als we de vakbonden van overheidspersoneel niet meetellen, is de organisatiegraad in de VS nu even groot als voor de New Deal. In de drie decennia na 1980 was er sprake van een enorme expansie van de financiële industrie (‘Wallstreet ate the economy’).
De expansie was het gevolg van allerlei fantastische nieuwe financiële constructies. Om dat mogelijk te maken werd regelgeving uit de jaren van de New Deal afgeschaft en nieuwe regelgeving overbodig geacht. De door Reagan zo enthousiast uitgedragen nieuwe mentaliteit leidde in het bedrijfsleven en de financiële sector tot een stormachtige groei van de inkomens.
‘Greed is good,’ zegt de hoofdpersoon in de film Wall Street uit 1987.
Wie dacht dat een Democratische president als Clinton of Obama effectief tegenwicht kon geven, kwam bedrogen uit. Clinton werkte van harte mee aan de financiële festiviteiten en Obama zag de problemen wel, maar kon er weinig of niets aan doen. De Republikeinen zijn sinds Reagan fanatieker en conservatiever geworden; het politieke compromis is voor hen een vloek.
Als er onverhoopt een Democratische president in het Witte Huis zit, zetten de Republikeinen alle middelen in die het Amerikaanse politieke systeem zo ruim hartig biedt om beleidsvorming te saboteren en te blokkeren. Zo zijn de VS een plutocratie geworden met een disfunctioneel politiek systeem, dat vooral miljonairs bedient.
Valt aan deze maatschappelijke wantoestand iets te doen? Het simpelste advies voor de Amerikanen is: wilt u een rechtvaardige samenleving, stem dan niet op de Republikeinen! Of dat advies wordt opgevolgd, is echter vers twee. Bovendien zijn de huidige sociaal-economische verhoudingen al bijna vier decennia in aanbouw en het product van een omvangrijke organisatie op alle politieke niveaus.
Enkele Democratische presidenten zijn niet genoeg. De vakbonden moet nieuw leven ingeblazen worden en de Democraten zullen zich beter moeten organiseren, ook op statelijk niveau. Als dat al mogelijk is, zal een dergelijk proces decennia in beslag nemen. Ik zal het niet meer meemaken. Arme Verenigde Staten!
Meer lezen
Gebruikte literatuur:
Winner-Take-All Politics. How Washington Made the Rich Richer. And Turned Its Back on the Middle Class (2010) door Jacob S. Hacker en Paul Pierson.
The Great Divergence. America’s Growing Inequality Crisis and What We Can Do About It (2012) door Timothy Noah.
The Crisis of The Middle Class Constitution. Why Economic Inequality Threatens Our Republic (2017) door Ganesh Sitaraman.
Unequal Democracy. The Political Economy of the New Gilded Age (2008) door Larry M. Bartels.
Uit Maarten! 2018-1
In vier decennia zetten de Republikeinen de Verenigde Staten naar hun hand. Ze verlaagden keer op keer de belastingen en zorgden dat de overheid drastisch moest inkrimpen. Het gevolg: een schatrijke elite die de rest van de bevolking laat stikken.
De afgelopen veertig jaar zijn de allerrijkste Amerikanen in een enorm tempo nog veel rijker geworden, terwijl de armste Amerikanen armer zijn geworden en de middenklasse er nauwelijks op vooruit is gegaan. Daardoor hebben de VS een inkomensverdeling die vergelijkbaar is met die van Mexico, Brazilië of Rusland. Je zou ook kunnen zeggen dat de VS weer terug zijn bij de inkomensverdeling die zij in 1928 hadden.
Welkom bij Maarten!
Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.
InloggenRegistreren