Het een-na-beste land ter wereld: Nederland

Door Bart de Koning

Als we Wilders en Baudet mogen geloven, drijven immigratie en de EU, Nederland naar de rand van de afgrond. In werkelijkheid is ons land al decennia een van de rijkste en gelukkigste landen ter wereld, aldus onderzoeksjournalist Bart de Koning. In 2017 stelde hij de diagnose, een die nog altijd verrassend actueel is. Nederland doet het goed, blijkt uit ontwikkelingen op wat langere termijn. Al mogen bezuinigingen binnen de verzorgingsstaat, en de blijvende kloof tussen hoog- en laagopgeleiden onze aandacht uiteraard niet ontglippen.

Het tijdschrift Maarten zal het niet vaak verkondigen, maar soms heeft Mark Rutte gewoon gelijk: Nederland is een ‘ontzettend gaaf land’. De woordkeus zelf is tenenkrommend oubollig, maar het is een feit dat het hier over het algemeen heel goed gaat.

Het CBS meldt dat de overgrote meerderheid van de Nederlanders gelukkig is. Maar liefst 87 procent geeft een rapportcijfer van 7 of hoger voor zijn geluksgevoel. Slechts 3 procent gaf een 4 of lager. In het World Happiness Report staat Nederland op de zesde plaats, na Noorwegen, Ijsland, Zwitserland, Denemarken, en Finland.

Dat zijn geen toevalstreffers: Nederland scoort goed op vrijwel alle internationale ranglijsten. (Een gênante uitzondering is milieubeleid: Nederland is de vieze man van West-Europa, omdat we zwaar achterlopen met duurzame energie).

Op de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum hebben we na de Verenigde Staten, Zwitserland en Singapore de meest concurrerende economie – we doen het van alle EU-landen zelfs het best. Econoom Mathijs Bouman stelde een tijd geleden in het Financieel Dagblad een ranglijst der ranglijsten op. Door uit al die lijsten (over economie, innovatie, geluk et cetera) de gemiddelde ranking te berekenen becijferde Bouman dat Nederland internationaal op een tweede plaats staat, na Zwitserland.

Dat Nederland het goed doet, blijkt uit ontwikkelingen op wat langere termijn. Het land staat er nog beter voor dan vroeger: we leven langer en gezonder, zijn veiliger, gemiddeld hoger en beter opgeleid, een heel stuk rijker en hebben al met al flink geprofiteerd van globalisering en vrijhandel. De vijf kaders bij dit artikel geven op dit punt een gedetailleerdere uitleg.

 

Ontevredenheid

‘Vroeger’ is in dit artikel 1992. Dat is om meerdere redenen een cruciaal jaar. Zwitserland en Noorwegen traden toe tot de Europese Economische Ruimte, waardoor ze dichter tegen de EU kwamen aanschurken. Ook ondertekenden de lidstaten van de EU het Verdrag van Maastricht – waarbij het Verenigd Koninkrijk een uitzonderingspositie bedong. Met de wetenschap van nu is dat omineus, maar toen overheerste het optimisme. De Muur was net drie jaar ervoor gevallen, de Sovjet- Unie en het Warschaupact waren ineengestort en het vrije Westen ging een gouden en liberale toekomst tegemoet.

 

Juist omdat Nederland zo rijk en veilig is, is er zoveel onvrede

 

De optimistische verwachtingen zijn grotendeels uitgekomen. Toch is de ontevredenheid zichtbaar tijdens verkiezingen. De boze burgers en hun politiek vertegenwoordigers als Geert Wilders en Thierry Baudet krijgen nog altijd disproportioneel veel aandacht. Dat heeft voor een deel te maken met wat psychologen de negativity bias noemen: de mens is sterk gefixeerd op slecht nieuws en neemt wat goed gaat als vanzelfsprekend aan. Zo wekt de permanente soap rond het bonnetje van Teeven de indruk dat we een bananenrepubliek zijn, terwijl Nederland objectief gezien een van de minst corrupte landen ter wereld is.

Het ligt voor hand om de onvrede verder te wijten aan de kredietcrisis, de euro en de vluchtelingen. Maar dat biedt geen sluitende verklaring. Pim Fortuyn begon de populistische revolte in 2002 met de Puinhopen van Paars, terwijl er toen geen crisis was en al helemaal geen puinhopen: Nederland was toen, net als nu, een van de rijkste, veiligste en gelukkigste landen ter wereld. Misschien is dát het probleem: juist omdat Nederland zo rijk en veilig is, is er zoveel onvrede.

 

Rancune

Francis Fukuyama waarschuwde daarvoor al in 1992 in The End of History and the Last Man. Fukuyama is vaak verweten dat hij na het ineenstorten van de Sovjet-Unie het liberalisme tot definitieve winnaar uitriep en deed alsof de geschiedenis geëindigd was. De opkomst van bijvoorbeeld de radicale islam (9/11, IS) en het populisme zouden dan het schrijnende ongelijk van Fukuyama aantonen: hoezo overwinning van het liberalisme, hoezo einde van de geschiedenis?

In feite is Fukuyama het slachtoffer van zijn eigen succes: hij schreef een bestseller met een pakkende titel die iedereen kent, maar die veel minder mensen gelezen hebben, omdat het zo’n dikke pil is. Fukuyama heeft namelijk niet voorspeld dat de geschiedenis zou stoppen, zo schreef de jonge Britse politicoloog Paul Sagar (King’s College in Cambridge) onlangs in het online magazine Aeon. De geschiedenis gaat gewoon door: oorlogen en rampen blijven zich voltrekken. Fukuyama stelde alleen dat de liberale, kapitalistische democratie het beste was wat de mens kon bedenken: er zou hierna geen beter of rechtvaardiger systeem meer komen.

Mensen zijn competitief en hebzuchtig, en streven naar respect en erkenning. De Grieken noemden dat thymos. De liberale samenleving weet die krachten via de vrije markt en sport in goede banen te leiden.

Maar, zo waarschuwde Fukuyama, er is ook megalothymia, een overdreven behoefte om anderen ostentatief en spectaculair te overtroeven. En een vrije samenleving die gelijkheid en vooruitgang voor iedereen belooft, kan rancune opwekken bij mensen die het gevoel hebben dat ze niet kunnen meekomen – en al helemaal niemand overtreffen. Die rancune zou zich weleens tegen de liberale democratie kunnen keren.

Het archetypische voorbeeld van megalothymia was volgens Fukuyama de projectontwikkelaar Donald Trump. Hoewel hij in 1992 niet kon voorzien dat uitgerekend deze man president zou worden in 2016, bood Fukuyama wel een beklemmend scherpe waarschuwing: als mensen die wanhopig op zoek zijn naar erkenning leven in een wereld ‘die gekarakteriseerd wordt door een vreedzame en welvarende liberale democratie, zullen [die mensen] vechten tegen die vrijheid en die welvaart en tegen democratie’.

Het is een redenering die niet alleen voor Trump opgaat, maar ook voor Wilders en Baudet. Zo bezien is het succes van Nederland precies het probleem. Filosoof Sjaak Koenis schreef over dit thema De januskop van de democratie: over de bronnen van boosheid in de politiek. In een interview in Trouw met als kop ‘Gelijke kansen? Dáár word je boos van’ stelde hij dat gelijkheid en emancipatie nieuwe problemen oproepen: ‘Kijk, alle emancipatiebewegingen hebben enthousiast toegewerkt naar een maatschappij waarin je wordt beloond naar je prestaties, niet naar je afkomst of je kleur of je sekse. Als je slim bent en hard werkt, dan kom je er wel. Maar daar begint de wrok, de rancune. Want er blijven altijd mensen die niet profiteren; mensen die minder talent hebben, die zich ongelukkig voelen in een wereld die gericht is op prestatie en concurrentie. Daar zit een harde kern van boosheid. Als je het gevoel hebt dat hardwerkende Polen of slimme vrouwen jouw kansen op de arbeidsmarkt verkleinen, dan word je boos.’

Meer welvaart en gelijkheid lost dat niet op. Angst en onzekerheid moeten worden weggenomen. Dat kan niet door meer marktwerking en flexibiliteit in te voeren en door verder te hakken in de sociale zekerheid. De overheid moet juist een steviger vangnet bieden aan wat Piketty het ‘precariaat’ noemt: de nieuwe klasse van mensen met flexibel werk, die permanent onzeker zijn over hun inkomsten en toekomst.

 

 

Economie: Iets gelijker
Nederland is sinds 1992 een stuk rijker geworden: het Bruto Nationaal Inkomen per hoofd van de bevolking steeg van ongeveer 20.000 (huidige waarde) naar bijna 50.000 euro. Het OESO-gemiddelde was in 1992 ongeveer 17.000 euro en is nu ruim 38.000 euro. We zijn dus harder gegroeid dan de meeste andere landen.

Over de vraag of die welvaartsgroei ook eerlijk verdeeld is, zijn de meningen verdeeld. Mark Rutte wees op de Ginicoëfficiënt. Dat getal drukt de inkomensongelijkheid uit: hoe hoger, hoe meer ongelijkheid. Nederland had begin jaren negentig een Gini van 29 en die is inmiddels gedaald naar 26,7. Dat zijn lage waarden: de Verenigde Staten hebben bijvoorbeeld een coëfficiënt van 41. Maar inkomensongelijkheid zegt niet alles. Zo wees Jesse Frederik van De Correspondent erop dat de vermogensongelijkheid tussen arm en rijk is toegenomen en bovendien voor een deel onmeetbaar is, doordat rijken hun vermogen makkelijk kunnen verstoppen.

Daarnaast is het aantal mensen dat van een (zeer) laag inkomen moet rondkomen sinds de crisis toegenomen: ruim 5 procent van de Nederlandse bevolking heeft minder budget dan nodig voor basisbehoeftes.

Naast de kloof tussen arm en rijk is er een hardnekkige kloof tussen hoogen laagopgeleiden. Kinderen met laagopgeleide ouders hebben een kleinere kans om zelf een hogere opleiding te volgen, een grotere kans om ziek te worden en een lagere levensverwachting. Deze kloof blijft in stand doordat hoger en lager opgeleiden vrijwel niet meer onderling trouwen.

Etnische minderheden, ten slotte, zijn veel beter geïntegreerd dan een kwarteeuw geleden. Toch blijven Nederlanders van Turkse en Marokkaanse afkomst sociaal-economisch achter en komen hun kinderen vaak op een te laag schoolniveau terecht.

Verzorgingsstaat: Lang leven met een vangnet
Het kostbaarste bezit van ieder mens is misschien wel tijd: de tijd die een mens tussen geboorte en dood op aarde kan doorbrengen. Het is een belangrijke maatstaf voor de beschaving van een land dat burgers veilig en gezond oud kunnen worden. De levensverwachting voor Nederlandse mannen was begin jaren negentig ruim 74 jaar, voor vrouwen ruim 80. Inmiddels worden mannen bijna 80 en vrouwen ruim 83 jaar. Daarmee staan we internationaal op de veertiende plaats, tussen Luxemburg en Noorwegen. De Nederlandse verzorgingsstaat in de klassieke betekenis ‘van wieg tot graf’ is dus zonder meer succesvol.

De verzorgingsstaat is de afgelopen kwarteeuw wel sterk versoberd: het is lastiger geworden om bijvoorbeeld bijstand te krijgen, de WW duurt korter en de AOW gaat later in. De overheid laat zich van haar meest naargeestige en kleinzielige kant zien bij de controle van bijstandsgerechtigden en de pogingen om hen aan het werk te krijgen. De manier waarop de overheid (vooral de belastingdienst) arme mensen met schulden achtervolgt met dwangbevelen, boetes en zelfs gijzeling doet denken aan het negentiende-eeuwse Engeland van Dickens.

Toch kun je per saldo niet zeggen dat de sociale zekerheid is uitgekleed. De uitgaven eraan als percentage van het bbp zijn de laatste jaren licht gestegen, tot boven de 30 procent. Daarmee zit Nederland boven het Europese gemiddelde, in de buurt van Finland en Zweden. De Brits-Nederlandse journalist Simon Kuper beschreef laatst onder de kop ‘Geen paradijs, wel een heel gelukkig land’ in het AD hoe hij vier dagen op reportage ging in het armste dorp van Nederland, Oude Pekela. Hij ging er ‘stomverbaasd’ weer weg: ‘Ik had eenzelfde soort armoede en woede verwacht die ik in arme Franse en Britse wijken had aangetroffen, maar nee hoor. De Pekeler woningen zagen er verzorgd uit, de staat zorgde voor mooie sportvelden en een cultureel centrum, en zelfs uitkeringstrekkers leidden een menswaardig bestaan.

[…] Als dit het armste dorp van Nederland is, dacht ik, dan is Nederland een succesvol land.’

Globalisering: kenniswerkers en postbodes
In 1992 werd de eerste sms verstuurd en bracht Nokia zijn eerste massamobieltje op de markt. Nederland heeft de daaropvolgende ICTrevolutie heel goed doorstaan: we staan achtste op de Internet Development Index.

Meer in het algemeen heeft de globalisering Nederland goedgedaan. We staan nu vierde op de ranglijst van meest competitieve landen. De winnaars zijn vooral hoogopgeleiden, goed betaalde kenniswerkers die dankzij ICT overal kunnen werken en wereldwijd spotgoedkoop online kunnen bestellen.

Maar voor die sterke concurrentiepositie hebben veel andere Nederlanders een hoge prijs betaald. Postbodes, magazijnmedewerkers, taxichauffeurs en talloze anderen leiden een onzeker bestaan als freelancer.

ICT heeft ook hele beroepsgroepen gedecimeerd: winkelpersoneel en administratief medewerkers (bijvoorbeeld bij banken) worden massaal overbodig. Zij zitten klem in de dubbele tang van globalisering en marktwerking: een verslechterende arbeidsmarkt én een versoberde sociale zekerheid.

Criminaliteit: veiliger dan ooit
‘Als we niks doen, wordt Nederland het Colombia van Europa,’ zo beweerde Sybrand Buma tijdens de verkiezingscampagne in Noord-Brabant in 2017. De voormalige CDA-lijsttrekker had zich daar laten voorlichten over de lokale drugscriminaliteit en was – niet verrassend – tot de conclusie gekomen dat wiet en pillen harder aangepakt moeten worden. Het is een treurig voorbeeld van hoe cynische politici inspelen op de angstgevoelens van hun kiezers. In werkelijkheid daalt de misdaad al sinds de eeuwwisseling gestaag, niet alleen hier, maarin de hele westerse wereld.

In 2016 kwamen er volgens het CBS in Nederland 120 mensen om het leven door moord en doodslag – het laagste aantal in twintig jaar. Dat aantal ligt inmiddels zelfs nog lager. Met een moordratio van 0,9 per 100.000 inwoners is Nederland een van de veiligste landen ter wereld. Het overgrote deel van de moorden vindt plaats binnen het criminele circuit, dus de kans om als onschuldig burger vermoord te worden is helemaal verwaarloosbaar.

Om nog even op het verkiezingspraatje van Buma terug te komen: in Brabant vonden 16 moorden plaats – ook een daling ten opzichte van vorige jaren. In Colombia werden vorig jaar 12.000 mensen vermoord, en het land heeft een moordratio van 24,4 per 100.000 inwoners. (Overigens ook een laagterecord: in 2002 werden er bijna 30.000 mensen vermoord).

Onderwijs: hoger opgeleid
Op het eerste gezicht lijkt het duidelijk: de kwaliteit van het onderwijs is de afgelopen decennia achteruit gekacheld. Denk aan scholieren die niet meer kunnen spellen, studenten die geen boeken meer lezen en docenten die gedwongen worden om in steenkolenengels bomvolle collegezalen toe te spreken.

Maar dat is slechts een deel van het verhaal. Begin jaren negentig had een kwart van de Nederlanders ouder dan dertig hoger onderwijs gevolgd, nu 45 procent. De budgetten hebben die groei niet kunnen bijhouden, vandaar dat het hoger onderwijs nu zo’n fabrieksmatige indruk maakt. Maar Nederland is de afgelopen decennia wel meer gaan uitgeven aan onderwijs. In de jaren negentig zaten we internationaal onder de maat; nu zitten we met bijna 6 procent boven het Europese gemiddelde.

De onderwijskwaliteit doet het goed in internationale vergelijkingen. Volgens de OESO staat ons wiskundeonderwijs wereldwijd zelfs op een negende plaats, na erkende toppers als Singapore, Hongkong en Finland. Ook aan de onderkant gaat het goed. Een kwarteeuw geleden had 10 ­procent van de Nederlanders helemaal geen diploma, nu minder dan 5 procent.

Het goede nieuws is geen reden om zelfgenoegzaam achterover te leunen. De Nederlandse politiek is in de greep van het marktdenken en er gaat veel geld naar toegepast onderzoek voor het bedrijfsleven, in de kennelijke veronderstelling dat dat snel innovaties oplevert. Die aanpak zadelt wetenschappers met een hoop bureaucratie op, terwijl het effect nooit is bewezen. We geven daarentegen weinig geld uit aan fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, waar op de langere termijn de echte doorbraken uit voortkomen.

Uit: Maarten! 2017-2

Als we Wilders en Baudet mogen geloven, drijven immigratie en de EU, Nederland naar de rand van de afgrond. In werkelijkheid is ons land al decennia een van de rijkste en gelukkigste landen ter wereld, aldus onderzoeksjournalist Bart de Koning. In 2017 stelde hij de diagnose, een die nog altijd verrassend actueel is. Nederland doet het goed, blijkt uit ontwikkelingen op wat langere termijn. Al mogen bezuinigingen binnen de verzorgingsstaat, en de blijvende kloof tussen hoog- en laagopgeleiden onze aandacht uiteraard niet ontglippen. Het tijdschrift Maarten zal het niet vaak verkondigen, maar soms heeft Mark Rutte gewoon gelijk: Nederland is een ‘ontzettend gaaf land’. De woordkeus zelf is tenenkrommend oubollig, maar het is een feit dat het hier over het algemeen heel goed gaat. Het CBS meldt dat de overgrote meerderheid van de Nederlanders gelukkig is. Maar liefst 87 procent geeft een rapportcijfer van 7 of hoger voor zijn geluksgevoel. Slechts 3 procent gaf een 4 of lager. In het World Happiness Report staat Nederland op de zesde plaats, na Noorwegen, Ijsland, Zwitserland, Denemarken, en Finland. Dat zijn geen toevalstreffers: Nederland scoort goed op vrijwel alle internationale ranglijsten. (Een gênante uitzondering is milieubeleid: Nederland is de vieze man van West-Europa, omdat we zwaar achterlopen met duurzame energie). Op de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum hebben we na de Verenigde Staten, Zwitserland en Singapore de meest concurrerende economie – we doen het van alle EU-landen zelfs het best. Econoom Mathijs Bouman stelde een tijd geleden in het Financieel Dagblad een ranglijst der ranglijsten op. Door uit al die lijsten (over economie, innovatie, geluk et cetera) de gemiddelde ranking te berekenen becijferde Bouman dat Nederland internationaal op een tweede plaats staat, na Zwitserland. Dat Nederland het goed doet, blijkt uit ontwikkelingen op wat langere termijn. Het land staat er nog beter voor dan vroeger: we leven langer en gezonder, zijn veiliger, gemiddeld hoger en beter opgeleid, een heel stuk rijker en hebben al met al flink geprofiteerd van globalisering en vrijhandel. De vijf kaders bij dit artikel geven op dit punt een gedetailleerdere uitleg.  

Ontevredenheid

‘Vroeger’ is in dit artikel 1992. Dat is om meerdere redenen een cruciaal jaar. Zwitserland en Noorwegen traden toe tot de Europese Economische Ruimte, waardoor ze dichter tegen de EU kwamen aanschurken. Ook ondertekenden de lidstaten van de EU het Verdrag van Maastricht – waarbij het Verenigd Koninkrijk een uitzonderingspositie bedong. Met de wetenschap van nu is dat omineus, maar toen overheerste het optimisme. De Muur was net drie jaar ervoor gevallen, de Sovjet- Unie en het Warschaupact waren ineengestort en het vrije Westen ging een gouden en liberale toekomst tegemoet.
  Juist omdat Nederland zo rijk en veilig is, is er zoveel onvrede  
De optimistische verwachtingen zijn grotendeels uitgekomen. Toch is de ontevredenheid zichtbaar tijdens verkiezingen. De boze burgers en hun politiek vertegenwoordigers als Geert Wilders en Thierry Baudet krijgen nog altijd disproportioneel veel aandacht. Dat heeft voor een deel te maken met wat psychologen de negativity bias noemen: de mens is sterk gefixeerd op slecht nieuws en neemt wat goed gaat als vanzelfsprekend aan. Zo wekt de permanente soap rond het bonnetje van Teeven de indruk dat we een bananenrepubliek zijn, terwijl Nederland objectief gezien een van de minst corrupte landen ter wereld is. Het ligt voor hand om de onvrede verder te wijten aan de kredietcrisis, de euro en de vluchtelingen. Maar dat biedt geen sluitende verklaring. Pim Fortuyn begon de populistische revolte in 2002 met de Puinhopen van Paars, terwijl er toen geen crisis was en al helemaal geen puinhopen: Nederland was toen, net als nu, een van de rijkste, veiligste en gelukkigste landen ter wereld. Misschien is dát het probleem: juist omdat Nederland zo rijk en veilig is, is er zoveel onvrede.  

Rancune

Francis Fukuyama waarschuwde daarvoor al in 1992 in The End of History and the Last Man. Fukuyama is vaak verweten dat hij na het ineenstorten van de Sovjet-Unie het liberalisme tot definitieve winnaar uitriep en deed alsof de geschiedenis geëindigd was. De opkomst van bijvoorbeeld de radicale islam (9/11, IS) en het populisme zouden dan het schrijnende ongelijk van Fukuyama aantonen: hoezo overwinning van het liberalisme, hoezo einde van de geschiedenis? In feite is Fukuyama het slachtoffer van zijn eigen succes: hij schreef een bestseller met een pakkende titel die iedereen kent, maar die veel minder mensen gelezen hebben, omdat het zo’n dikke pil is. Fukuyama heeft namelijk niet voorspeld dat de geschiedenis zou stoppen, zo schreef de jonge Britse politicoloog Paul Sagar (King’s College in Cambridge) onlangs in het online magazine Aeon. De geschiedenis gaat gewoon door: oorlogen en rampen blijven zich voltrekken. Fukuyama stelde alleen dat de liberale, kapitalistische democratie het beste was wat de mens kon bedenken: er zou hierna geen beter of rechtvaardiger systeem meer komen. Mensen zijn competitief en hebzuchtig, en streven naar respect en erkenning. De Grieken noemden dat thymos. De liberale samenleving weet die krachten via de vrije markt en sport in goede banen te leiden. Maar, zo waarschuwde Fukuyama, er is ook megalothymia, een overdreven behoefte om anderen ostentatief en spectaculair te overtroeven. En een vrije samenleving die gelijkheid en vooruitgang voor iedereen belooft, kan rancune opwekken bij mensen die het gevoel hebben dat ze niet kunnen meekomen – en al helemaal niemand overtreffen. Die rancune zou zich weleens tegen de liberale democratie kunnen keren. Het archetypische voorbeeld van megalothymia was volgens Fukuyama de projectontwikkelaar Donald Trump. Hoewel hij in 1992 niet kon voorzien dat uitgerekend deze man president zou worden in 2016, bood Fukuyama wel een beklemmend scherpe waarschuwing: als mensen die wanhopig op zoek zijn naar erkenning leven in een wereld ‘die gekarakteriseerd wordt door een vreedzame en welvarende liberale democratie, zullen [die mensen] vechten tegen die vrijheid en die welvaart en tegen democratie’. Het is een redenering die niet alleen voor Trump opgaat, maar ook voor Wilders en Baudet. Zo bezien is het succes van Nederland precies het probleem. Filosoof Sjaak Koenis schreef over dit thema De januskop van de democratie: over de bronnen van boosheid in de politiek. In een interview in Trouw met als kop ‘Gelijke kansen? Dáár word je boos van’ stelde hij dat gelijkheid en emancipatie nieuwe problemen oproepen: ‘Kijk, alle emancipatiebewegingen hebben enthousiast toegewerkt naar een maatschappij waarin je wordt beloond naar je prestaties, niet naar je afkomst of je kleur of je sekse. Als je slim bent en hard werkt, dan kom je er wel. Maar daar begint de wrok, de rancune. Want er blijven altijd mensen die niet profiteren; mensen die minder talent hebben, die zich ongelukkig voelen in een wereld die gericht is op prestatie en concurrentie. Daar zit een harde kern van boosheid. Als je het gevoel hebt dat hardwerkende Polen of slimme vrouwen jouw kansen op de arbeidsmarkt verkleinen, dan word je boos.’ Meer welvaart en gelijkheid lost dat niet op. Angst en onzekerheid moeten worden weggenomen. Dat kan niet door meer marktwerking en flexibiliteit in te voeren en door verder te hakken in de sociale zekerheid. De overheid moet juist een steviger vangnet bieden aan wat Piketty het ‘precariaat’ noemt: de nieuwe klasse van mensen met flexibel werk, die permanent onzeker zijn over hun inkomsten en toekomst.  

  Economie: Iets gelijker Nederland is sinds 1992 een stuk rijker geworden: het Bruto Nationaal Inkomen per hoofd van de bevolking steeg van ongeveer 20.000 (huidige waarde) naar bijna 50.000 euro. Het OESO-gemiddelde was in 1992 ongeveer 17.000 euro en is nu ruim 38.000 euro. We zijn dus harder gegroeid dan de meeste andere landen. Over de vraag of die welvaartsgroei ook eerlijk verdeeld is, zijn de meningen verdeeld. Mark Rutte wees op de Ginicoëfficiënt. Dat getal drukt de inkomensongelijkheid uit: hoe hoger, hoe meer ongelijkheid. Nederland had begin jaren negentig een Gini van 29 en die is inmiddels gedaald naar 26,7. Dat zijn lage waarden: de Verenigde Staten hebben bijvoorbeeld een coëfficiënt van 41. Maar inkomensongelijkheid zegt niet alles. Zo wees Jesse Frederik van De Correspondent erop dat de vermogensongelijkheid tussen arm en rijk is toegenomen en bovendien voor een deel onmeetbaar is, doordat rijken hun vermogen makkelijk kunnen verstoppen. Daarnaast is het aantal mensen dat van een (zeer) laag inkomen moet rondkomen sinds de crisis toegenomen: ruim 5 procent van de Nederlandse bevolking heeft minder budget dan nodig voor basisbehoeftes. Naast de kloof tussen arm en rijk is er een hardnekkige kloof tussen hoogen laagopgeleiden. Kinderen met laagopgeleide ouders hebben een kleinere kans om zelf een hogere opleiding te volgen, een grotere kans om ziek te worden en een lagere levensverwachting. Deze kloof blijft in stand doordat hoger en lager opgeleiden vrijwel niet meer onderling trouwen. Etnische minderheden, ten slotte, zijn veel beter geïntegreerd dan een kwarteeuw geleden. Toch blijven Nederlanders van Turkse en Marokkaanse afkomst sociaal-economisch achter en komen hun kinderen vaak op een te laag schoolniveau terecht. Verzorgingsstaat: Lang leven met een vangnet Het kostbaarste bezit van ieder mens is misschien wel tijd: de tijd die een mens tussen geboorte en dood op aarde kan doorbrengen. Het is een belangrijke maatstaf voor de beschaving van een land dat burgers veilig en gezond oud kunnen worden. De levensverwachting voor Nederlandse mannen was begin jaren negentig ruim 74 jaar, voor vrouwen ruim 80. Inmiddels worden mannen bijna 80 en vrouwen ruim 83 jaar. Daarmee staan we internationaal op de veertiende plaats, tussen Luxemburg en Noorwegen. De Nederlandse verzorgingsstaat in de klassieke betekenis ‘van wieg tot graf’ is dus zonder meer succesvol. De verzorgingsstaat is de afgelopen kwarteeuw wel sterk versoberd: het is lastiger geworden om bijvoorbeeld bijstand te krijgen, de WW duurt korter en de AOW gaat later in. De overheid laat zich van haar meest naargeestige en kleinzielige kant zien bij de controle van bijstandsgerechtigden en de pogingen om hen aan het werk te krijgen. De manier waarop de overheid (vooral de belastingdienst) arme mensen met schulden achtervolgt met dwangbevelen, boetes en zelfs gijzeling doet denken aan het negentiende-eeuwse Engeland van Dickens. Toch kun je per saldo niet zeggen dat de sociale zekerheid is uitgekleed. De uitgaven eraan als percentage van het bbp zijn de laatste jaren licht gestegen, tot boven de 30 procent. Daarmee zit Nederland boven het Europese gemiddelde, in de buurt van Finland en Zweden. De Brits-Nederlandse journalist Simon Kuper beschreef laatst onder de kop ‘Geen paradijs, wel een heel gelukkig land’ in het AD hoe hij vier dagen op reportage ging in het armste dorp van Nederland, Oude Pekela. Hij ging er ‘stomverbaasd’ weer weg: ‘Ik had eenzelfde soort armoede en woede verwacht die ik in arme Franse en Britse wijken had aangetroffen, maar nee hoor. De Pekeler woningen zagen er verzorgd uit, de staat zorgde voor mooie sportvelden en een cultureel centrum, en zelfs uitkeringstrekkers leidden een menswaardig bestaan. [...] Als dit het armste dorp van Nederland is, dacht ik, dan is Nederland een succesvol land.’ Globalisering: kenniswerkers en postbodes In 1992 werd de eerste sms verstuurd en bracht Nokia zijn eerste massamobieltje op de markt. Nederland heeft de daaropvolgende ICTrevolutie heel goed doorstaan: we staan achtste op de Internet Development Index. Meer in het algemeen heeft de globalisering Nederland goedgedaan. We staan nu vierde op de ranglijst van meest competitieve landen. De winnaars zijn vooral hoogopgeleiden, goed betaalde kenniswerkers die dankzij ICT overal kunnen werken en wereldwijd spotgoedkoop online kunnen bestellen. Maar voor die sterke concurrentiepositie hebben veel andere Nederlanders een hoge prijs betaald. Postbodes, magazijnmedewerkers, taxichauffeurs en talloze anderen leiden een onzeker bestaan als freelancer. ICT heeft ook hele beroepsgroepen gedecimeerd: winkelpersoneel en administratief medewerkers (bijvoorbeeld bij banken) worden massaal overbodig. Zij zitten klem in de dubbele tang van globalisering en marktwerking: een verslechterende arbeidsmarkt én een versoberde sociale zekerheid. Criminaliteit: veiliger dan ooit ‘Als we niks doen, wordt Nederland het Colombia van Europa,’ zo beweerde Sybrand Buma tijdens de verkiezingscampagne in Noord-Brabant in 2017. De voormalige CDA-lijsttrekker had zich daar laten voorlichten over de lokale drugscriminaliteit en was – niet verrassend – tot de conclusie gekomen dat wiet en pillen harder aangepakt moeten worden. Het is een treurig voorbeeld van hoe cynische politici inspelen op de angstgevoelens van hun kiezers. In werkelijkheid daalt de misdaad al sinds de eeuwwisseling gestaag, niet alleen hier, maarin de hele westerse wereld. In 2016 kwamen er volgens het CBS in Nederland 120 mensen om het leven door moord en doodslag – het laagste aantal in twintig jaar. Dat aantal ligt inmiddels zelfs nog lager. Met een moordratio van 0,9 per 100.000 inwoners is Nederland een van de veiligste landen ter wereld. Het overgrote deel van de moorden vindt plaats binnen het criminele circuit, dus de kans om als onschuldig burger vermoord te worden is helemaal verwaarloosbaar. Om nog even op het verkiezingspraatje van Buma terug te komen: in Brabant vonden 16 moorden plaats – ook een daling ten opzichte van vorige jaren. In Colombia werden vorig jaar 12.000 mensen vermoord, en het land heeft een moordratio van 24,4 per 100.000 inwoners. (Overigens ook een laagterecord: in 2002 werden er bijna 30.000 mensen vermoord). Onderwijs: hoger opgeleid Op het eerste gezicht lijkt het duidelijk: de kwaliteit van het onderwijs is de afgelopen decennia achteruit gekacheld. Denk aan scholieren die niet meer kunnen spellen, studenten die geen boeken meer lezen en docenten die gedwongen worden om in steenkolenengels bomvolle collegezalen toe te spreken. Maar dat is slechts een deel van het verhaal. Begin jaren negentig had een kwart van de Nederlanders ouder dan dertig hoger onderwijs gevolgd, nu 45 procent. De budgetten hebben die groei niet kunnen bijhouden, vandaar dat het hoger onderwijs nu zo’n fabrieksmatige indruk maakt. Maar Nederland is de afgelopen decennia wel meer gaan uitgeven aan onderwijs. In de jaren negentig zaten we internationaal onder de maat; nu zitten we met bijna 6 procent boven het Europese gemiddelde. De onderwijskwaliteit doet het goed in internationale vergelijkingen. Volgens de OESO staat ons wiskundeonderwijs wereldwijd zelfs op een negende plaats, na erkende toppers als Singapore, Hongkong en Finland. Ook aan de onderkant gaat het goed. Een kwarteeuw geleden had 10 ­procent van de Nederlanders helemaal geen diploma, nu minder dan 5 procent. Het goede nieuws is geen reden om zelfgenoegzaam achterover te leunen. De Nederlandse politiek is in de greep van het marktdenken en er gaat veel geld naar toegepast onderzoek voor het bedrijfsleven, in de kennelijke veronderstelling dat dat snel innovaties oplevert. Die aanpak zadelt wetenschappers met een hoop bureaucratie op, terwijl het effect nooit is bewezen. We geven daarentegen weinig geld uit aan fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, waar op de langere termijn de echte doorbraken uit voortkomen. Uit: Maarten! 2017-2

Welkom bij Maarten!

Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.

InloggenRegistreren

Reacties

Geef een reactie

Gerelateerde artikelen

‘Nieuws bevuilt je wereldbeeld’

Liever een aantrekkelijke leugen dan de waarheid

Het boek vol sprookjes van Fortuyn

Welkom bij Maarten!

Maarten van Rossem is 's lands bekendste historicus en Amerikadeskundige. Hij is een veelgevraagd commentator op radio en tv en heeft een eigen blad: Maarten!. Verwacht diepgravende interviews, scherpe analyses en verrassende opinies.

Maak nu gratis kennis met onze journalistiek. In dit dossier hebben wij de mooiste verhalen uit ruim tien jaar Maarten! gebundeld. Lees bijvoorbeeld waarom Baudet gelijk heeft als hij zegt Fortuyns erfgenaam te zijn, wat Maarten van het Nederlandse onderwijs vindt en hoe Amerika het IS-monster gecreëerd heeft.

Wilt u de beste verhalen uit Maarten! in uw mailbox ontvangen? Meld u dan aan voor onze gratis nieuwsbrief.