‘Een meesterwerk? Wat is nou een meesterwerk?’
Door Marchien den Hertog en Geertje Dekkers
De vader van Maarten, Sis en Vincent van Rossem was idolaat van Vincent van Gogh. Zijn nazaten werd het soms te veel. ‘Van Gogh was God. En je had de profeet, dat was Cézanne.’ In het voorjaar van 2015, 125 jaar na Gods dood, zochten de Van Rossems hem op in het Kröller-Müller.
‘Ik vind het een beetje modderig.’
De Van Rossems staan voor De Aardappeleters, in het Kröller-Müller Museum. Maarten heeft zijn reserves: ‘Van Goghs eerste schilderijen, uit zijn Brabantse tijd, hebben allemaal dat modderige. Overigens moet dit schilderij diepe armoede verbeelden, maar aardappels zijn helemaal niet zulk slecht voedsel. Ze zijn heel voedzaam en vitaminerijk.’
Sis, die is doorgelopen naar Herfstlandschap uit 1885: ‘Dit is toch heel aardig gedaan.’
Maarten: ‘Hij maakte vorderingen, en je ziet dat hij vreselijk zijn best heeft gedaan. Hij maakte een soort stoomcursus door. Hij was eerst predikant en pas op latere leeftijd kreeg hij zijn roeping als schilder. Bij de meeste mensen werkt dat natuurlijk voor geen meter. Die hebben wel een roeping, maar kunnen niet schilderen. Hij kon ook niet schilderen, maar maakte toch het ene meesterwerk na het andere.’
Sis: ‘Het was zijn bedoeling helemaal niet om technisch goed te kunnen schilderen.’
Vincent: ‘In het begin had hij er wel last van, dat het niet echt lukte.’
Maarten: ‘Weet je van wie hij een groot bewonderaar was? Van Ary Scheffer, die van die drakerige romantische schilderijen maakte. Technisch wel heel goed.’
Sis: ‘Ja, die vreselijke Scheffer. Maar die was in Van Goghs tijd heel erg in de mode.’
Met jou valt niet te praten over moderne kunst
Vincent: ‘Onze vader wilde ook schilderen, net als Van Gogh.’
Sis: ‘Ik denk dat hij de worsteling bij Van Gogh herkende. Dat getob om naar tevredenheid een schilderij te maken.’
Maarten: ‘Hij moet geweten hebben dat het een verloren zaak was. Hij heeft nooit de briljantie gehaald van Van Gogh in zijn laatste jaren.’
Sis: ‘Dat was ook zijn frustratie.’
Maarten: ‘Hij heeft ook jarenlang niet geschilderd.’
Vincent: ‘En dan ineens weer wel. Hij heeft heel leuke schilderijen gemaakt, hoor.’
Maarten: ‘Hij probeerde te schilderen met olieverf. Dat is hartstikke moeilijk. Dan wordt het een troep.’
Vincent: ‘Like painting with mud. Tegenwoordig schilderen ze allemaal met acryl. Dat droogt terwijl je het erop smeert. Terwijl deze olieverfschilderijen nat op nat zijn geschilderd. Het is de vraag of ze al echt droog zijn.’
Maarten: ‘Dat kan honderden jaren duren. Die dingen van Karel Appel, met die vette klodders, zijn de eerste duizend jaar nog nat. En als het opdroogt, valt alle verf eraf.’
Beetje eng
Iets verderop hangt De Drie Bruiden van Van Goghs generatiegenoot Jan Toorop.
Vincent: ‘Hier zijn we niet voor gekomen.’
Maarten: ‘Het is een beetje eng.’
Sis: ‘Het is fantastisch.’
Maarten: ‘Ik zou dit niet willen hebben, sorry.’
Sis: ‘Ik ook niet, maar daarom is het nog wel interessant. Die vrouwen verbeelden Toorops visie op de vrouw in de negentiende eeuw.’
Maarten: ‘Ik laat me altijd afleiden door mijn eigen oordeel.’
Sis: ‘Precies. Daarom leer je nooit iets.’
Maarten: ‘Ik wil ook helemaal niks meer leren. Na je zeventigste – dat is algemeen bekend – hoef je niks meer te leren.’
Sis: ‘Hij is zó eigenwijs. Onvoorstelbaar.’
Bombastisch
Maarten: ‘Ik ben hier geweest met mijn vader, in 1953, een eeuw na Van Goghs geboorte. Er was een grote herdenkingstentoonstelling en daar ben ik met hem heen gefietst, helemaal uit Wageningen. Ik geloof dat het wel tweeënhalf à drie uur rijden was. Ik kreeg toen een boekje over Van Gogh, en daar was ik enorm trots op. Op het omslag stond dat zelfportret met die blauwe achtergrond.’
Sis: ‘Ik had geen boekje. Ik was maar een meisje. Meisjes hebben geen boekjes, want die zijn dom. Je kwam toen trouwens nog via een andere ingang binnen, daar aan het einde van de hal.’
Maarten: ‘Dat herinner ik me totaal niet.’
Sis: ‘Echt niet?’
Maarten: ‘Weet je hoe lang dat is geleden? Ik was tien. Ik weet alleen nog dat het druk was en dat pa er was, met zijn uitleggerij over Van Gogh.’
Sis: ‘Die man die lulde je de oren van het hoofd.’
Maarten: ‘Aan de ene kant vond ik het deftig dat hij het deed en aan de andere kant was ik bang dat andere mensen hem maar raar vonden.’
Sis: ‘Ik snapte weinig van wat hij zei. Hij begon zomaar ineens over de “habitat van de sluipwesp” – daar deed hij onderzoek naar – terwijl ik helemaal niet wist wat een habitat was. Didactisch was hij niet sterk. Wel ontzettend bombastisch – nog bombastischer dan jij, Maarten.’
Mijn vader dacht dat hij op olijfbomen verfresten van Van Gogh had gevonden
Maarten: ‘Ik vond hem een goed spreker, enorm enthousiasmerend. Ik ben bij lezingen van hem geweest, en die waren hartstikke leuk. Hij heeft veel van zijn interesses op mij weten over te dragen, en volgens mij ook op jullie. Hij ging in de Provence op zoek naar plaatsen waar Van Gogh was geweest. En hij had de theorie dat hij op de olijfbomen verfresten had gevonden, op plaatsen waar Vincent zijn kwasten had afgeveegd. Of dat nou waar was…’
Sis: ‘Hij romantiseerde enorm. Net als jij.’
Maarten: ‘Ah, de kastanje.’
Sis: ‘Toen ik achttien was, heb ik heel goed gekeken hoe Van Gogh dit heeft geschilderd. Daarna deed ik een psychologische test en de uitslag was dat ik erg artistiek was – goed hè?
Het is natuurlijk fantastisch wat Van Gogh hier gedaan heeft. Je ziet echt dat het een kastanjeboom is.’
Maarten: ‘Dat komt door die kaarsjes. Eigenlijk is een kastanjeboom een heel onhandige boom.’
Sis: ‘Ja, maar wel mooi.’
Maarten: ‘De zaden vallen altijd recht naar beneden. Ze zijn zo groot en zwaar dat ze heel moeilijk ergens anders terechtkomen.’
Sis: ‘De kastanjes, bedoel je? Heb je weleens gezien hoe die uit hun dop komen?’
Maarten: ‘Ja, prachtig.’
Knettergek
Sis: ‘Kijk, daar hangt een van mijn lievelingsschilderijen: Het Nachtcafé.’
Maarten: ‘Onze vader ging naar Frankrijk om dit soort plaatsen te bezoeken – als Van Gogh er maar geweest was. Dat was in de jaren vijftig, toen daar in de Provence nog geen kip te zien was. Hij kwam terug met artisjokken en prachtige verhalen. Ik dacht dat het daar het paradijs was. Maar toen ik er zelf vijf jaar geleden voor het eerst was, viel het behoorlijk tegen. Maar goed, die wonderlijke sterren werken geweldig. Van Gogh heeft hier duidelijk een sprong gemaakt ten opzichte van die modderige dingen. Dit is een meesterwerk.’
Sis: ‘Nou, een meesterwerk… Wat is een meesterwerk?’
Maarten: ‘Dat mag ik natuurlijk weer niet zeggen.’
Sis: ‘Dat mag je niet zeggen, nee.’
Vincent: ‘Sis en ik zijn kunsthistorici, en dan mag je de dingen niet al te mooi vinden.’
Sis: ‘Meesterwerken bestaan niet. Wat is dat, een meesterwerk?’
Maarten: ‘Een meesterwerk is iets wat je heel mooi vindt.’
Sis: ‘Dat is dus puur persoonlijk.’
Maarten: ‘De brieven van Van Gogh – dat zijn ook echte meesterwerken.’
Sis: ‘Die zijn heel aardig, met die tekeningetjes, echt geweldig.’
Maarten: ‘Een paar jaar geleden zijn ze opnieuw uitgegeven, in vier banden die je met een kruiwagen moet binnenrijden. Ik heb een handzamere editie. Aan die brieven zie je meteen dat hij prachtig kon schrijven. Doordat hij gek was, kon hij heel veel dingen.’
Sis: ‘Of hij echt gek was, dat weet ik niet.’
Maarten: ‘Ja, hij was echt knettergek.’
Vincent: ‘Daar dacht onze vader dus anders over. Van Gogh was God. En je had de profeet, en dat was Cézanne. Hij was totaal bezeten van die schilders. En met die man zijn wij dus opgegroeid.’
Sis: ‘Dat was bijna een hersenspoeling.’
Dodelijk saai
Maarten: ‘Van Gogh begreep geen mallemoer van anatomie. In het Teylers Museum hebben ze een enorme collectie tekeningen, die ze ooit voor een habbekrats op de kop hebben getikt. Dat zijn allemaal tekeningen van een relatief hoog niveau – heel aardig om te bekijken –, maar dan kom je ineens bij de Michelangelo’s. Dát was een groot kunstenaar, dat zie je dan heel duidelijk. Die hand van de Heere die Adam schept, uit de Sixtijnse kapel, daar hebben zij een voorstudie van.’
Sis: ‘Zo kan ik ook nog wel een paar dingen verzinnen. Bij Michelangelo steekt iedereen mager af.’
Maarten: ‘Van Gogh kwam in de verste verte niet bij hem in de buurt.’
Sis: ‘Jij hebt zulke rare vooroordelen op dit gebied. Als het niet realistisch is, vind je er niks aan. Maar perfect schilderen alleen is zo saai.’
Vincent: ‘Net zoals die man van die kabouters. Rien Poortvliet. Die kon briljant tekenen.’
Sis: ‘En toen kreeg hij er genoeg van. Dat bedoel ik.’
Maarten: ‘Of neem Henk Helmantel. Die kan fantastisch schilderen.’
Sis: ‘En zijn werk is dodelijk saai.’
Maarten: ‘Dat vind ik ook.’
Sis: ‘Je valt van verveling uit elkaar.’
Maarten: ‘We houden meer van schilders met een wat lossere toets, zoals Frans Hals.’
Sis: ‘Die werd in zijn eigen tijd nauwelijks gewaardeerd, maar de impressionisten hebben hem herontdekt.’
Maarten: ‘Dat vrolijke huwelijksportret van hem, bijvoorbeeld, van dat jonge echtpaar in de buitenlucht. Het hangt in het Rijks.’
Sis: ‘Ja, dat is mooi. En natuurlijk zo realistisch als de pest, anders vind jij het niets.’
Maarten: ‘Zo zou ik mij wel willen laten portretteren.’
Vincent: ‘Dat moet je doen, om de kunst te steunen. Je bent bijna verplicht je te laten portretteren als je het je permitteren kunt. Ik heb het ook gedaan.’
Sis: ‘Belachelijk. Het is toch van een ijdelheid! Voordat ik mezelf laat portretteren…’
Maarten: ‘Of die portretten van Hals realistisch waren, weten we niet. Misschien leken ze wel voor geen meter. Maar ze zijn wel mooi geschilderd.’
Picasso kon alles
Maarten: ‘Na Van Gogh is de schilderkunst feitelijk opgeheven. De ellende begon al eerder, met de impressionisten. Hun geëxperimenteer was op zich heel aardig, maar ze lieten de klassieke schilderkunst los en daarmee liepen ze een doodlopend pad in. Het pointillisme bijvoorbeeld – op zich een aardig idee, dat je met stipjes in de basale kleuren alles kunt schilderijen. Maar het schilderij van Seurat dat hier hangt, met die danseressen die hun benen de lucht in gooien, is vrij doods. Dat komt door die stipjes: het verstijft.’
Sis: ‘Ik vind het enig. Ik zou die Seurat wel willen kopen.’
Maarten (doorlopend naar een zaal waar Picasso hangt): ‘En dan komt het kubisme. Dat is toch hopeloos klein knutselwerk?’
Sis: ‘Dat is interessant, Maarten.’
Maarten: ‘Interessant is het wel, maar het heeft de hele boel laten mislukken.’
Sis: ‘Dat vind ik zo kortzichtig. Met jou valt gewoon niet te praten over moderne kunst. Jij hebt geschiedenis gedaan, dan moet je toch iets weten over dit soort ontwikkelingen? Ik vind de zoektocht van de kubisten heel boeiend. Kijk naar Picasso. Hij beheerste alles, en op een gegeven moment wordt dat vervelend. Logisch dus dat hij een keer iets anders wilde proberen.’
Maarten: ‘Misschien was de ontwikkeling naar het kubisme inderdaad onvermijdelijk, maar een succes was het niet. Ik ben het wel met je eens dat Picasso enorm veel talent had. Alles slaagde, wat hij ook deed. Als hij een geitje kleide, werd het ook een meesterwerk. Maar daardoor ontbreekt de worsteling in zijn werk, helaas.
De enige kunstenaar van daarna die ik kan waarderen, is Lucian Freud. Ik weet nog goed dat ik voor het eerst iets van hem zag. Toen dacht ik: jezus, er kan dus nog gewoon geschilderd worden.’
Sis: ‘Er zijn veel meer schilders uit de twintigste eeuw de moeite waard. Rothko bijvoorbeeld. Maar daar kun je met jou niet over praten.’
Maarten: ‘Inderdaad, ik vind het niets. Stond hier, bij die oude ingang, trouwens vroeger niet dat beeld van een kameel, uit de Tang-dynastie? Zouden ze dat nog hebben?’
Vincent: ‘Natuurlijk. Dat zit in depot.’
Maarten: ‘Alle leuke dingen zitten in depot.’
Vincent: ‘Of ze zijn in restauratie.’
Sis: ‘Wijzelf zitten ook allang in het depot, Maarten.’
Ronddwalen
Maarten: ‘We lopen nu in een wel heel hoog tempo door het museum. Ik heb het gevoel dat ik van alles mis. Terwijl het leukste van musea nu juist is om werken te herkennen die je de vorige keer ook leuk vond. Dat is het gekke bij schilderijen. Je denkt nooit: die heb ik al gezien; daar hoef ik niet meer heen. Ik wil nog even ronddwalen, want er hangt hier veel aardig werk. Daar heeft Helene Kröller-Müller toch een mooie basis voor gelegd.’
Vincent: ‘Dat deed ze niet echt zelf. Daar had ze haar leermeester Henk Bremmer voor; hij was de echte kenner.’
Maarten: ‘Oké, maar toch, elke keer dat ik hier ben, denk ik: joh, wat een leuk museum.’
Sis: ‘Hoe vaak ben je hier dan geweest?’
Maarten: ‘Een keer of vier, vijf.’
Sis: ‘Dat is ook niet vaak.’
Maarten: ‘O kijk, Willem Bastiaan Tholen, de Huizen in Aanbouw. Zo’n prachtig schilderij vind ik dat. En ze hebben hier nog een magnifiek schilderij met dezelfde titel, van Jan Weissenbruch.’
Sis: ‘En ze zijn nog vrij modern ook. Die Tholen is uit 1895.’
Maarten: ‘Ik ga binnenkort een lezing geven over een ander schilderij van Tholen, De Zusters Arntzenius, met twee meisjes die aan het lezen zijn. Het hangt in Museum Gouda.’
Sis: ‘Ja, een fantastisch ding.’
Maarten: ‘Dan ga ik zeggen dat het een meesterwerk is.’
FOTO’S SANDER HEEZEN
Uit: Maarten! 2015-2. Bestel losse nummers hier
De vader van Maarten, Sis en Vincent van Rossem was idolaat van Vincent van Gogh. Zijn nazaten werd het soms te veel. ‘Van Gogh was God. En je had de profeet, dat was Cézanne.’ In het voorjaar van 2015, 125 jaar na Gods dood, zochten de Van Rossems hem op in het Kröller-Müller.
'Ik vind het een beetje modderig.'
De Van Rossems staan voor De Aardappeleters, in het Kröller-Müller Museum. Maarten heeft zijn reserves: ‘Van Goghs eerste schilderijen, uit zijn Brabantse tijd, hebben allemaal dat modderige. Overigens moet dit schilderij diepe armoede verbeelden, maar aardappels zijn helemaal niet zulk slecht voedsel. Ze zijn heel voedzaam en vitaminerijk.’
Welkom bij Maarten!
Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.
InloggenRegistreren