De zin van demoniseren
Door Bas Kromhout
Een democratisch gekozen politicus mag je nooit uitsluiten. Met dat credo gingen VVD en CDA de zomer van 2010 de onderhandelingen in met de PVV van Geert Wilders. In de jaren dertig werden extremistische partijen in Nederland wel degelijk uitgesloten van de macht, al hadden ze nog zoveel electorale steun. De democratie en de rechtsstaat wogen toen zwaarder dan de boosheid van een bang gemaakte massa.
Uit Maarten! 2010-3. Bestel een losse editie of word abonnee
Telkens weer doken ze op in de discussies over de formatiebesprekingen: de 1,5 miljoen kiezers die op 9 juni op Geert Wilders hadden gestemd. Je kunt de stem van de kiezer niet negeren, riepen politici van VVD en CDA in koor. Dat zou ondemocratisch zijn.
Het was een gelegenheidsargument, en oneigenlijk bovendien. Wilders kreeg bij de verkiezingen in 2010 slechts 16 procent van de stemmen en toch zou zijn aanhang het hele Nederlandse electoraat vertegenwoordigen. Anderhalf miljoen mensen die hadden gestemd op een instabiele en omstreden politieke beweging wogen voor Rutte en Verhagen blijkbaar zwaarder dan de bijna drieënhalf miljoen mensen die hun steun gaven aan de ervaren democratische partijen PvdA, D66 of GroenLinks.
Hoe anders reageerde de politiek in de jaren dertig van de vorige eeuw, toen de democratische rechtsstaat ook door extremisten werd uitgedaagd. In plaats van hen aan de macht te laten komen, sloten de democratische partijen toen de rijen om het gevaar te keren. En met succes: de NSB kreeg vóór de Tweede Wereldoorlog geen kans.
Net als de PVV roerde de NSB krachtig de trom van het nationalisme
Vergelijkingen tussen de PVV van Geert Wilders en de NSB van Anton Mussert worden te pas en te onpas gemaakt. Ze ontlokken de PVV en haar sympathisanten steevast hevig verontwaardigde reacties. Vandaar dat bij meer onpartijdige Nederlanders een zekere vermoeidheid en immuniteit voor dit soort vergelijkingen zijn ontstaan.
Daar komt bij dat de NSB in de Nederlandse cultuur staat voor het Absolute Kwaad. Fascisten zijn de demonen van de moderne tijd en gelden nauwelijks als mensen van vlees en bloed. Daarom spreekt Wilders zelf zo graag van ‘islamofascisten’ en noemt hij de Koran ‘erger dan Mein Kampf’, terwijl hij elke vergelijking aan zijn adres afdoet als ‘demoniseren’.
In werkelijkheid is er sprake van een dehumanisering van het fascisme, die het gevaar oplevert dat moderne mensen zich niet realiseren dat ook zij vatbaar kunnen zijn voor denkbeelden die lijken op die van de historische fascisten. Dit verlaagt de waakzaamheid, waar die juist zou moeten worden verhoogd.
Michiel de Ruyter
Het grootste obstakel voor een goede vergelijking tussen PVV en NSB vormt de Tweede Wereldoorlog. In 1940-1945 ontpopte de NSB zich tot een partij van landverraders, medeplichtig aan de vernietiging van de Nederlandse Joden. Dit alles vond plaats binnen de context van de Duitse bezetting. Aangezien het onwaarschijnlijk is dat Nederland binnenkort opnieuw door een vreemde mogendheid wordt binnengevallen, heeft het weinig zin om de bezettingstijd te vergelijken met de huidige politieke situatie.
Zinvoller is het te focussen op de vooroorlogse periode, toen de NSB een relatief authentieke vorm van fascisme kon ontwikkelen. Tussen dat eigen gedachtegoed van de NSB en de ideeën van de PVV valt wel degelijk een relevante vergelijking te maken.
Net als de PVV roerde de NSB krachtig de trom van het nationalisme. Mussert beloofde een nationale wedergeboorte van Nederland, die in feite een terugkeer inhield naar een mythisch verleden. Zoals Wilders in mei 2010 voor de Veronica Gids poseerde als Michiel de Ruyter, zo gebruikte de NSB deze zeventiende-eeuwse zeeheld veelvuldig in de propaganda. Nederlands maritieme verleden was voor de NSB een rijke inspiratiebron, zo bleek ook uit de groet ‘Hou Zee’ en het symbolische gebruik van de meeuw – ook iets wat de PVV met de NSB gemeen heeft.
Zoals elke populistische beweging vond de NSB dat ‘Den Haag’ er een rommeltje van maakte. In de jaren dertig werd de politieke agenda beheerst door twee crises: een economische crisis en een veronderstelde crisis van ‘het gezag’. De gezagscrisis zag men tot uiting komen in de opkomst van extreem-links en in de Nederlandse jeugd, die lui en crimineel zou zijn.
Dat de gevestigde politieke partijen niet in staat waren de problemen op te lossen, kwam volgens de NSB doordat zij het contact met het volk waren kwijtgeraakt. Net als de huidige populisten ging de NS B uit van de mythe van ‘het volk’ als monolithische entiteit, wier ‘stem’ helder klonk voor wie maar bereid was ernaar te luisteren. De in naam democratische parlementariërs zouden echter een elitaire kliek vormen die over de hoofden van de gewone man slechts zijn eigen belangen veiligstelde.
Alle macht moest in handen worden gelegd van één leider, die de ‘volkswil’ meer belichaamde dan alle Tweede Kamerleden bij elkaar. Hierin verschilde Mussert van Wilders, die nooit voor afschaffing van de democratie pleit – al is hij alleenheerser binnen zijn eigen partij. Een ander verschil is dat de PVV niet beschikt over geüniformeerde knokploegen.
Alle macht moest in handen worden gelegd van één leider, die de ‘volkswil’ meer belichaamde dan alle Tweede Kamerleden bij elkaar
Ook sociaal-economisch liggen de kaarten iets anders. De NSB ging uit van het corporatisme, dat een derde weg wilde bieden tussen kapitalisme en socialisme. Ondanks haar eigen anti-intellectualistische retoriek werd het theoretische fundament van de NSB gelegd door juristen en filosofen. De PVV daarentegen vertoont ideologisch een grote leegte.
Het voordeel daarvan voor Wilders is dat hij op elk gewenst moment zijn standpunten kan aanpassen. Zo voerde Wilders in juni 2010 zijn eerst campagne voor behoud van de AOW vanaf 65 jaar, om dit programmapunt direct na de verkiezingen al weg te geven. Interessant is wel dat Wilders, net als Mussert, inziet dat om ‘het volk’ te paaien een zekere socialistische retoriek onvermijdelijk is.
Overigens haalde Mussert zijn aanhang voornamelijk weg bij het conservatief-liberale electoraat. Ook daarin lijkt Wilders op hem. De PVV-leider komt zelf voort uit de rechtervleugel van de VVD en de naam ‘Partij voor de Vrijheid’ lijkt te verwijzen naar die liberale achtergrond. Ook de NSB maakte veelvuldig gebruik van het begrip ‘vrijheid’. Daarmee werd niet de individuele vrijheid van elke burger bedoeld, maar de vrijheid van de natie haar eigen lot te bepalen. Hetzelfde geldt voor Wilders, die Nederland wil ontdoen van internationale verplichtingen, juist om individuele vrijheden van bepaalde burgers te kunnen beknotten.
Hier komen we op het meest relevante en meest heikele punt van een vergelijking tussen PVV en NSB: de houding ten opzichte van culturele minderheden, respectievelijk Joden en moslims. Ook hier gaat elke vergelijking mank zolang we ons blindstaren op de periode 1940-1945.
Het vooroorlogse antisemitisme van de NSB was minder uitgesproken dan dat van de Duitse nazipartij. Bij de oprichting van de beweging in december 1931 volgde Mussert zijn voorbeeld Mussolini, die zich ooit laatdunkend uitliet over de krankzinnige rassenideeën van Hitler. Joden mochten lid worden van de NSB, wat ongeveer 150 van hen ook deden.
Onder invloed van de ontwikkelingen in Duitsland, waar in 1933 Hitler aan de macht kwam, werd ook binnen de NSB het ‘Jodenvraagstuk’ onderwerp van discussie. Dat veroorzaakte onrust onder de Joodse leden. Maar volgens de ‘Leider’ hoefden zij zich geen zorgen te maken: ‘De toestanden zijn hier te lande nu eenmaal geheel verschillend met die in Duitsland.’ Deze formulering liet Mussert wel ruimte om zijn standpunt te herzien, mochten de ‘toestanden’ zich wijzigen.
Bovendien kwam binnen de NSB een radicale vleugel op, die de Duitse nazi-ideologie overnam en racistische denkbeelden de partij binnenbracht. Mussert trad hier niet tegen op. Integendeel, ook zijn denkbeeld ten aanzien van de Joden verhardde. In 1934 zette hij in een brochure het officiële partijstandpunt uiteen. Volgens Mussert was het voor een individu, om deel uit de maken van de natie, niet belangrijk tot welk ras hij behoorde. Het ging erom of hij deelhad aan de ‘gemeenschappelijke beschavingskring’, dus aan de Nederlandse cultuur.
Mussert verdeelde de Joodse gemeenschap in Nederland in drie categorieën. De eerste bestond uit Joden die wij tegenwoordig ‘geïntegreerd’ zouden noemen. Zij hadden zich cultureel aangepast, hadden hun Joodse geloof afgelegd en leverden een waardevolle bijdrage aan economie en maatschappij. Tegen zulke Joden had Mussert geen enkel bezwaar.
De tweede categorie omvatte de orthodoxe Joden. Zij hadden zich niet aangepast, maar waren toch brave en godvruchtige mensen. Bovendien vormden zij potentiële bondgenoten in de strijd tegen ‘het goddeloze communisme’. Het was de derde categorie Joden die volgens Mussert voor problemen zorgde. Deze bestond uit ‘Joden, die geen deel hebben aan onze nationale gedachte’. Enerzijds zou deze groep bestaan uit kapitalistische uitzuigers, anderzijds uit criminelen en extreem-linkse oproerkraaiers. Joden in de politiek, de journalistiek en de cultuursector – ze deugden geen van allen. Zij zouden Nederland willen ‘verjoodsen’.
Zoals elke populistische beweging vond de NSB dat ‘Den Haag’ er een rommeltje van maakte
Mussert voelde zich in zijn gelijk bevestigd door de aanvallen op de NSB vanuit de andere politieke partijen en de pers. Daar werkten altijd wel een paar Joden of ‘Jodenknechten’. Ook begonnen zijn denkbeeldige grenzen tussen de drie categorieën te vervagen. De categorie ‘goede’ Joden werd in Musserts perceptie kleiner en kleiner, terwijl hij steeds meer het Jodendom als geheel als probleem ging beschouwen.
In 1937 deed Mussert zijn meest radicale voorstel ter oplossing van het ‘Jodenvraagstuk’. Nog steeds maakte hij onderscheid tussen ‘nationaal-voelende’ Joden die al generaties lang in Nederland woonden en totaal waren geassimileerd, en nieuwe immigranten die in alle opzichten een Fremdkörper zouden vormen. Dit waren veelal Oost-Europese Joden die na 1914 waren geïmmigreerd. Mussert vond dat zij moesten verhuizen naar een nieuw op te richten Joods Nationaal Tehuis, dat de landen Suriname, Frans- en Brits-Guyana zou omvatten.
Deportaties
Dit ‘Guyana-plan’ zou ongetwijfeld tot onmenselijke deporaties en veel dodelijke slachtoffers hebben geleid. Het was in ieder opzicht abject en tekenend voor de radicalisering van Musserts denkbeelden. Maar het beoogde iets anders dan de uitroeiing van alle Europese Joden, waartoe Hitler uiteindelijk zou besluiten.
Nog in 1939 schreef Mussert aan Julius Streicher, hoofdredacteur van de rabiaat antisemitische nazikrant Der Stürmer, dat in Nederland eeuwenoude Joodse geslachten woonden die om hun bijdrage aan de natie moesten worden gerespecteerd. Verder verdedigde Mussert het feit dat zijn beweging Joodse leden had. Streicher meende daarom datde NSB zelf ‘verjoodst’ was.
Wilders’ ideeën over moslims vertonen gelijkenissen met wat Mussert vóór 1940 over Joden verkondigde. In de eerste plaats is de laatste jaren bij de PVV-leider een soortgelijke radicalisering zichtbaar. In zijn VVD-periode stelde Wilders zich nog op het standpunt dat er in Nederland geen islamprobleem bestond. In een reactie na 11 september 2001 zei hij dat alleen een kleine minderheid van radicale moslims voor problemen zorgde. Maar in 2004 brak Wilders met de VVD, omdat die partij te weinig zou doen tegen de ‘islamisering’. Net als bij Mussert is bij hem het beeld veranderd: een kleine groep lastpakken is een ‘tsunami’ geworden die het land zou overspoelen. En daarvoor houdt hij net als de NSB het politieke en journalistieke establishment medeverantwoordelijk.
De tweede overeenkomst zit in Wilders’ mantra dat hij ‘geen problemen heeft met mensen, maar alleen met de islam’. Dat lijkt op het standpunt van Mussert, die geen racist was in biologische zin, maar de overheersing vreesde door immigranten met een andere cultuur. De voorstellen die zowel de NSB als de PVV heeft gedaan om die vermeende overheersing tegen te gaan, treffen echter wel degelijk mensen persoonlijk. Dat geldt bijvoorbeeld voor Wilders’ ‘kopvoddentaks’ en zijn oproep om Marokkaanse relschoppers in de knieschijven te schieten.
In een interview in 2008 voor de Deense televisie zei Wilders dat wat hem betreft ‘tientallen miljoenen’ moslims uit Europa moeten verdwijnen. Wat er met al die mensen moet gebeuren of waar ze naartoe moeten gaan, zei hij er niet bij. Al is Wilders’ opmerking dus minder concreet dan Musserts ‘Guyana-plan’, de basisgedachte is dezelfde: er is een grote groep mensen die zich niet willen of kunnen aanpassen aan de westerse normen en waarden, en daarom moeten ze ophoepelen.
Totaal anders dan in de jaren dertig is echter de reactie van het politieke midden. Destijds hebben de gevestigde partijen de NSB genadeloos geïsoleerd. Aanvankelijk, toen de NSB nog slechts een van de vele rare splinterpartijtjes was, leek de noodzaak tot isoleren nog niet zo groot. Bovendien waren de economische crisis en de crisis van ‘het gezag’ toen op hun dieptepunt. Velen, ook buiten de extremistische hoek, vroegen zich af of de parlementaire democratie niet had gefaald. Vooral in confessionele en conservatief-liberale kringen staken autocratische tendensen de kop op.
Het Nederlandse fascisme werd onschadelijk gemaakt dankzij de resolute en eensgezinde opstelling van alle democratische partijen
In 1933 waren er Tweede Kamerverkiezingen. Vrijwel alle middenpartijen pleitten in hun programma’s voor een sterker staatsgezag. Vooral de Anti-Revolutionaire Partij van Hendrik Colijn spon garen bij de angst voor ‘rode anarchie’. De ARP won twee zetels en Colijn werd minister-president.
Colijn leeft in het collectieve geheugen voort als een uiterst conservatieve mannenbroeder en autoritaire houwdegen. Hij had contact met rechts-autoritaire kringen, waaruit in 1933 het fascistische Verbond voor Nationaal Herstel voortkwam. Voor de verkiezingen had Colijn zelfs het aanbod gekregen om zich namens die partij kandidaat te stellen. Maar hij liet zich niet verleiden. Integendeel, na zijn aantreden beloofde de premier op te treden tegen elke vorm van politiek extremisme.
Colijn hield woord. Zijn regering voerde maatregelen in die zowel het fascisme als het communisme als ondemocratische politieke stromingen in de kiem moesten smoren. Er kwam een uniformverbod en een ambtenarenverbod voor leden van extremistische partijen, dat Mussert zijn baan als waterstaatingenieur kostte. Ook het 35-jarige regeringsjubileum van koningin Wilhelmina werd aangegrepen om de Nederlandse politieke instituties te verdedigen. ‘Wij willen onszelf zijn en blijven,’ sprak de vorstin tijdens de viering in het Olympisch Stadion.
Deze demonstratie van democratische vastberadenheid maakte grote indruk op onder anderen de voorzitter van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), Koos Vorrink. Niet alleen begonnen de sociaal-democraten onder zijn leiding een felle antifascistische campagne te voeren, maar ook rekende hij af met de laatste resten van extremisme binnen zijn eigen partij. In een tijd van gevaarlijke polarisatie versterkte Vorrink zo het politieke midden.
In 1935 kwam voor de NSB de eerste grote electorale test. Op 17 april werden er Provinciale Statenverkiezingen gehouden. In maart hield de NSB een landdag in de RAI, die door veel Amsterdammers als een provocatie werd opgevat. De democratische partijen reageerden direct en uiterst fel. De SDAP hield een tegencongres en bestreed de NSB in Het Volk. De Vrijzinnig-Democratische Bond stelde in een brochure het antisemitisme in de NSB aan de kaak en de liberale Vrijheidsbond plaatste op het Museumplein een enorm verkiezingsbord met opschrift: ‘Nederland geen concentratiekamp’.
Ook de confessionele partijen roerden zich, gesteund door de kerken. Dat de NSB zich opwierp als verdediger van de christelijke cultuur, maakte weinig indruk. Begin februari 1934 veroordeelden de rooms-katholieke bisschoppen lidmaatschap van de NSB, en steunden zo de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP). De fractievoorzitter van de Christelijk-Historische Unie (CHU) in de Eerste Kamer, Bonne de Savornin Lohman, riep de andere partijen op om gezamenlijk een front te vormen tegen de NSB: ‘In Duitschland is door onderlinge onenigheid tussen vijf à zes partijen de weg voor een Hitler vrijgemaakt. Hier mag zoo iets niet gebeuren.’
Desondanks stemde bij de Provinciale Statenverkiezingen bijna 8 procent van de Nederlanders op de NSB. In Limburg, Drenthe en de grote steden kreeg de partij zelfs tussen de 11 en 12 procent – met lokale uitschieters in de 20 tot 30 procent. Volgens een triomfantelijke Mussert was de eerste ‘bres in het front der opgejaagde regenten’ geslagen. De NSB was niet van plan om een constructieve bijdrage aan de politieke besluitvorming te leveren, maar zou haar zetels in de provinciehuizen en de Eerste Kamer gaan gebruiken als ‘spreektribune’ om ‘de politieke partijen aan de kaak te stellen en daardoor hun vernietiging te bespoedigen’.
Direct na het succes van de NSB in april 1935 richtte de hervormde predikant H. Faber uit Velsen samen met een aantal verontruste medeburgers Eenheid Door Democratie (EDD) op. De pressiegroep beriep zich op de ‘rijke democratische traditie’ in Nederland en wilde een dam opwerpen tegen iedereen die deze traditie bedreigde. Duizenden meldden zich aan als lid. Voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1937 voerde EDD landelijk campagne met de leuze ‘Stemt op democraten!’
Die verkiezingen liepen voor de NSB uit op een teleurstelling. Dit keer bleef de partij landelijk op 4 procent steken. Mussert weet zijn nederlaag aan het feit dat zijn democratische tegenstanders hem zouden ‘terroriseren’ – zijn woord voor ‘demoniseren’. Als het begrip ‘cordon sanitaire’ toen al was ingeburgerd, had hij dat gebruikt. Meer en meer speelde Mussert de rol van slachtoffer, in de hoop dat die hem sympathie van de kiezers opleverde. Tevergeefs.
De NSB zou in de resterende jaren tot de Tweede Wereldoorlog niet meer groeien en steeds verder in het defensief worden gedrongen. In 1936 excommuniceerden de bisschoppen alle katholieke Nederlanders die ‘belangrijke steun’ verleenden aan de NSB. In datzelfde jaar verklaarde de gereformeerde synode de ideeën van de NSB in strijd met de christelijke beginselen. Na de politieke was nu ook de maatschappelijke uitsluiting van Musserts beweging compleet.
De isolatiestrategie was een groot succes. Terwijl in Italië en Duitsland traditioneel rechts bereid was om extremisten toe te laten tot de macht – in de naïeve veronderstelling dat zij daardoor hun scherpe randjes zouden verliezen of anders wel door de mand zouden vallen – kreeg in Nederland de NSB geen enkele kans. De kiezer zag dit in en liet Mussert algauw links liggen.
Zo werd het Nederlandse fascisme onschadelijk gemaakt dankzij de resolute en eensgezinde opstelling van alle democratische partijen, die – gesteund door kerken, bezorgde burgers en het koningshuis – weigerden om politieke speelruimte te geven aan extremisten.
Niemand kwam toen op het idee dat zoiets ondemocratisch zou zijn. De NSB had minder kiezers dan de PVV, maar kon toch ook bogen op een behoorlijke aanhang. Niettemin kwam in de jaren dertig geen van de democratische partijen in de verleiding om met Mussert in zee te gaan, laat staan een kabinet met gedoogsteun van de NSB te formeren. Wie op politieke avonturiers en extremisten stemde, moest de consequentie aanvaarden dat hij zijn stem weggooide.
De democratie en de rechtsstaat waren in de jaren dertig boven elke discussie verheven, en dus ook boven de boosheid en naïviteit van een bang gemaakte massa. Van dat besef lijkt bij de huidige generatie Nederlandse politici nog maar weinig over.
Meer lezen?
Wie precies wil weten waar de NSB vóór de Tweede Wereldoorlog voor stond, moet het boek De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging, 1931-1935 lezen. Auteurs Robin te Slaa en Edwijn Klijn hebben veel onbekende details over de beweging van Mussert uit de archieven opgediept en op leesbare wijze op een rij gezet. De dubbele houding van de NSB tegenover het antisemitisme komt uitvoerig aan bod.
Over de leider van de NSB verscheen in 1984 een biografie: Mussert. Een politiek leven. Auteur Jan Meyers behandelt onder meer Musserts persoonlijke vriendschap met een Joodse familie.
In 2006 schreef Chris van der Heijden het boekje Joodse NSB’ers. Het gaat over een kleine groep zogenoemde ‘Mussert-Joden’, die tijdens de bezetting korte tijd als relatief beschermde groep werden ondergebracht in Doetinchem. De meesten werden later alsnog vermoord.
In Hier woont een NSB’er benaderen Josje Damsma en Erik Schumacher de beweging ‘van onderop’. Uitgaande van de situatie in Amsterdam laten ze zien wat gewone NSB’ers zoal deden voor en tijdens de Duitse bezetting.