Uit het archief (2013): Vincent van Rossem over het woningbouwprobleem

DOOR VINCENT VAN ROSSEM

Architectuurgeschiedenis is een wonderlijk vak, dat nog altijd wordt gedomineerd door kerken, paleizen en gigantische landhuizen. De architect stond voor 1900 in dienst van een plutocratie, schreef Vincent van Rossem. Maar de bouwkunst van de twintigste eeuw is gevormd door een heel ander probleem, namelijk de massawoningbouw en de noodzaak om daarvoor ook stedenbouwkundig de juiste voorwaarden te scheppen.

Sigfried Giedion heeft met zijn boek Space, Time and Architecture in 1941 de basis gelegd voor een andere kijk op het vak van de architectuurhistoricus. Later hebben ook Henry-Russell Hitchcock en Leonardo Benevolo belangrijke handboeken geschreven. Giedion was ingenieur en legde sterk de nadruk op moderne technologie in de bouwkunst, Hitchcock besteedde meer aandacht aan het voortleven van een architectonische traditie, en Benevolo had vooral oog voor de rol van de architect bij het opbouwen van de socialistische heilstaat. Dat laatste klinkt in deze tijden natuurlijk heel vreemd, maar in 1960, toen de eerste editie van zijn boek verscheen, was de herinnering aan het revolutionaire elan van de architectonische avant-garde nog levendig.

De geschiedenis van de Nederlandse volkswoningbouw begint in 1901 met de Woningwet en vooral het ontstaan van de woningbouwverenigingen. Natuurlijk waren er al eerder woningen voor arbeiders gebouwd, op grote schaal zelfs. De negentiende-eeuwse volkswijken in onze grote steden getuigen daarvan. Maar van een volwaardige woning was toen nog geen sprake. Een gezin leefde op dertig vierkante meter, met twee bedsteden, een fornuis in de hoek en een wc op de overloop die met driehoog achter gedeeld werd. Zeven woningen op een perceel dat vijf meter en nog wat breed en twaalf meter diep was.

 

Het is nooit gelukt een volwaardige woning te ontwerpen die zonder subsidie bewoond kan worden

 

De Woningwet bood mogelijkheden om een betere woning te realiseren. Bij de toepassing van deze wet heeft de SDAP in de gemeentepolitiek een glansrol gespeeld, maar het grootste wonder is dat ook sommige architecten de volkshuisvesting interessant vonden.

In Nederland heeft H.P. Berlage het goede voorbeeld gegeven, door als gerenommeerd architect zijn talent in te zetten voor een ontwerpprobleem waaraan weinig eer viel te behalen. Jongere architecten volgden zijn voorbeeld in de jaren twintig. De Nederlandse avant-garde beschouwde de volkswoning als het meest essentiële vraagstuk van de twintigste eeuw. Daarbij keek men naar Duitsland; ‘internationaal’ was een toverwoord. In Berlijn en Frankfurt waren al spectaculaire resultaten geboekt in de massawoningbouw, die zowel stedenbouwkundig als architectonisch een lichtend voorbeeld vormden.

Maximale winst

De revolutie in de Duitse woningbouw werd gesmoord door politieke ontwikkelingen. In Amsterdam, waar de SDAP veel invloed had, waren de omstandigheden gunstiger. Het gemeentebestuur presenteerde in 1934 een uitbreidingsplan dat een geheel nieuwe visie op de stadsontwikkeling en de volkswoning introduceerde.
Bij de realisering ontstonden aanvankelijk grote problemen. Vanwege de crisis moest de grootst mogelijke zuinigheid betracht worden, maar nog veel erger was dat de woningbouw werd gedomineerd door ondernemers die geen enkele belangstelling hadden voor de verbetering van de volkshuisvesting, bijgestaan door volgzame architecten. Het vooroorlogse deel van de woonwijk Bos en Lommer biedt zodoende een fascinerend beeld van de strijd tussen regelgeving – de bebouwingsvoorschriften waren voor die tijd ongekend streng – en het streven van projectontwikkelaars naar maximale winst.

Na de oorlog werd de regie over de woningbouw overgenomen door de centrale overheid in Den Haag, met complexe subsidieregelingen die geen ruimte boden voor de merkwaardigheden van het particuliere bouwbedrijf. Het was beter zakendoen met de woningbouwverenigingen, semi-ambtelijke organisaties die het beleid netjes uitvoerden. Vooral stedenbouwkundig zijn de naoorlogse wijken van ongekend niveau, al bleven de woningen met 70 vierkante meter voor een gezin een maatje te klein. Pas in de jaren zestig was het ideaal bereikt: 100 vierkante meter werd de norm voor een woning.
Maar tegelijkertijd diende zich een nieuw probleem aan. De overheid had met ruimhartige subsidies de woningmarkt verstoord. De bijbehorende mogelijkheid om de hypotheek af te trekken van de belasting resulteerde in een patstelling tussen gesubsidieerde huurwoningen, die de belastingbetaler veel geld kostten, en gesubsidieerde koopwoningen die de belastingbetaler ook veel geld kostten. Dat heeft geleid, althans vooralsnog, tot de ondergang van de volkshuisvesting. Zelfs het ministerie bestaat niet meer. De oplossing die men in Den Haag had bedacht, met commercieel denkende woningbouwcorporaties, heeft niet het beoogde resultaat opgeleverd. Integendeel, het nieuwe woningbouwbeleid is een debacle geworden.

Zo vormt de volkswoning nog altijd een onopgelost maatschappelijk probleem. Het is zelfs de meest creatieve architecten nooit gelukt om een volwaardige woning te ontwerpen die zonder subsidie door de doelgroep bewoond kan worden. Nieuwbouwwoningen zijn anno 2013 zelfs onbetaalbaar voor huurders met een minimuminkomen. Het systematisch slopen van verouderde en dus goedkope woningen uit de jaren vijftig is daarom volstrekt onverantwoord.

Uit Maarten! 2013-3

Architectuurgeschiedenis is een wonderlijk vak, dat nog altijd wordt gedomineerd door kerken, paleizen en gigantische landhuizen. De architect stond voor 1900 in dienst van een plutocratie, schreef Vincent van Rossem. Maar de bouwkunst van de twintigste eeuw is gevormd door een heel ander probleem, namelijk de massawoningbouw en de noodzaak om daarvoor ook stedenbouwkundig de juiste voorwaarden te scheppen.

Sigfried Giedion heeft met zijn boek Space, Time and Architecture in 1941 de basis gelegd voor een andere kijk op het vak van de architectuurhistoricus. Later hebben ook Henry-Russell Hitchcock en Leonardo Benevolo belangrijke handboeken geschreven. Giedion was ingenieur en legde sterk de nadruk op moderne technologie in de bouwkunst, Hitchcock besteedde meer aandacht aan het voortleven van een architectonische traditie, en Benevolo had vooral oog voor de rol van de architect bij het opbouwen van de socialistische heilstaat. Dat laatste klinkt in deze tijden natuurlijk heel vreemd, maar in 1960, toen de eerste editie van zijn boek verscheen, was de herinnering aan het revolutionaire elan van de architectonische avant-garde nog levendig.

Welkom bij Maarten!

Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.

InloggenRegistreren

Reacties

Geef een reactie

Gerelateerde artikelen

De wederopstanding van de stad

Amsterdam: de eerste moderne hoofdstad

Knooppunt Oudenrijn: gezellig filekijken

Welkom bij Maarten!

Maarten van Rossem is 's lands bekendste historicus en Amerikadeskundige. Hij is een veelgevraagd commentator op radio en tv en heeft een eigen blad: Maarten!. Verwacht diepgravende interviews, scherpe analyses en verrassende opinies.

Maak nu gratis kennis met onze journalistiek. In dit dossier hebben wij de mooiste verhalen uit ruim tien jaar Maarten! gebundeld. Lees bijvoorbeeld waarom Baudet gelijk heeft als hij zegt Fortuyns erfgenaam te zijn, wat Maarten van het Nederlandse onderwijs vindt en hoe Amerika het IS-monster gecreëerd heeft.

Wilt u de beste verhalen uit Maarten! in uw mailbox ontvangen? Meld u dan aan voor onze gratis nieuwsbrief.