Dwalen in cyberspace
Door Maarten van Rossem
Soms surft Maarten een paar uur op het internet. En dan komt hij de prachtigste dingen tegen: straalvliegtuigen, elegante boekcovers, muziek van Beethoven en blije kinderen.
Uit Maarten! 2024-1. Bestel losse nummers hier of word abonnee
Niets is zo aangenaam als een rommelige zoektocht op het internet. Je gaat daar soms zo in op dat je na enige tijd tot je verbazing constateert dat je al uren bezig bent. Of dat zonde van de tijd is, hangt af van hoe doelgericht en efficiënt je aan het werk bent. Misschien denk je aanvankelijk dat je kostbare tijd hebt zitten verpesten, maar na enige reflectie besef je hoe ongelofelijk productief dergelijke tijdverspilling eigenlijk is. Niet alleen heb je van alles geleerd dat je helemaal niet wist, maar vaak ben je ook onverwacht ontroerd geraakt of in een wereld verzeild waar je later allerlei aardige dingen mee kunt doen.
Ik vroeg me laatst af wie nu eigenlijk de straalmotor heeft uitgevonden. Was dat de Engelsman Frank Whittle, zoals je altijd leest? Of toch Duitse motoren- en vliegtuigbouwers, omdat de eerste straaljagers die technisch een volwassen indruk maakten van Duitse makelij waren? Ik wist wel van de Messerschmitt Me 262, die als er voldoende brandstof was en een toestel passabel solide in elkaar was gezet, een verwoestend snel en effectief jachtvliegtuig was.
Het bleek allebei waar, Whittle was de uitvinder en de Duitsers de eerste effectieve gebruikers. Omdat het internet zo’n verwonderlijk informatief systeem is, ontdekte ik onderweg dat de Duitsers een keurig ogende straalbommenwerper hadden gebouwd die 200 km/u sneller was dan welke geallieerde bommenwerper dan ook. Zelfs nog 100 km/u sneller dan dat houten wondervliegtuig, de Mosquito, die ik hier verder niet zal bespreken. Die Duitse bommenwerper was de Arado Ar 234, een verrassend elegant toestel, waarvan ik nooit had gehoord. ogende straalbommenwerper hadden gebouwd die 200 km/u sneller was dan welke geallieerde bommenwerper dan ook. Zelfs nog 100 km/u sneller dan dat houten wondervliegtuig, de Mosquito, die ik hier verder niet zal bespreken. Die Duitse bommenwerper was de Arado Ar 234, een verrassend elegant toestel, waarvan ik nooit had gehoord.
Voortklikkend stuit ik op een wonderbaarlijk vliegtuig
Zo gezellig bezig, struikelde ik al voortklikkend over een nieuw wonderbaarlijk vliegtuig waarvan ik het bestaan niet kende, de Horten Ho 229, een door straalmotoren aangedreven vliegende vleugel waarvan de Duitsers in de oorlog drie prototypes hebben gebouwd. Nota bene sprekend de Amerikaanse B-2 Spirit, de modernste bommenwerper in actieve dienst, die zelfs voorzien is van een kleine gezellige koffiekamer voor de piloten. Allemaal oorlogstuig, zult u zeggen, en dat is waar.
Maar terwijl ik rondcirkelde tussen de bommenwerpers dacht ik plots aan een Engelse schilder uit de laat-Victoriaanse tijd, wiens naam ik ben vergeten. Al associërend op zoek ontdekte ik een verbluffende website, getiteld The Art of Book Covers (1820-1914). De elegante creativiteit van mijn geliefde negentiende eeuw ten voeten uit. Een olifant aan een luchtballon, Jules Vernes kanonskogel op weg naar de maan, een elegant versimpelde Jan Mankes voor een boek dat Gillian The Dreamer heet.
Een omslag met louter vleermuizen, en ten slotte een prachtig omslag van de tekenaar Aubrey Beardsley, een bijna vergeten held van mijn jeugd. Beardsley was een licht beangstigende vertegenwoordiger van de art nouveau, een absoluut briljante tekenaar, illustrator en cartoonist. Zijn licht groteske erotica baarde opzien. Hij illustreerde Oscar Wildes Salomé en zijn invloed was enorm. Hij overleed 25 jaar oud in Menton aan de tbc, die hem praktisch zijn hele leven had geplaagd. Kijk even naar zijn werk, want dat is ook een van die verbazende attracties van het internet, je kunt onmiddellijk een deel van het oeuvre bekijken. Wat ik ook helemaal niet wist is dat Beardsley werd geportretteerd door de Frans-Zwitserse schilder Félix Vallotton, de maker van een van mijn zusters en mijn favoriete schilderijen Le ballon rouge. Kijk daar ook naar. Vallotton zou beroemder moeten zijn. Zie zijn interieurs. Hoe die Engelse schilder heet, weet ik nog steeds niet
Omdat intussen rechts in mijn scherm een reeks van YouTube-filmpjes was opgedoken, werd mijn aandacht getrokken door een wat oudere nozem die op weg was naar een stationspiano, volgens mij in het reusachtige, prachtig gerestaureerde St. Pancrasstation in Londen. Henri Herbert, want zo heet hij, gaat zitten, slaat een paar toetsen aan en in dat filmpje speelt hij vervolgens op ontroerend gedreven wijze, steeds verbetener kijkend, ruim vijf minuten boogiewoogie, zoals ik het nog nooit had gehoord. Haast u trouwens in St. Pancras niet onnadenkend naar de uitgang maar treuzel genoeg om een blik te slaan op die formidabele Victoriaanse stationshal, die dateert van 1868. Het glas in de overkapping is overigens nieuw. Je leest nog wel eens dat de grote stations de kathedralen van de negentiende eeuw zijn, en in dit geval is dat zeker zo. En dan is er nog een fraaie buitengevel van het hotel ter plekke, dat al lang geleden is gesloten.
Omdat ik via YouTube kennelijk terecht was gekomen in de rubriek straatmuziek, wachtte mij nog een andere verrassing. Dat filmpje opent op het stadsplein van Sabadell, een grote voorstad van Barcelona. Daar verschijnt een eenzame, deftig ogende cellist die zijn hoed voor zich op straat zet. Een klein nadenkend meisje doet at in zijn hoed. De cellist begint met ‘Ode an die Freude’ uit Beethovens Negende Symfonie. Vervolgens komt er muzikant voor muzikant een heel orkest naar buiten, ten slotte ook met dirigent en koor. Het is een buitengewoon effect, die steeds aanzwellende muziek. Er verzamelt zich een menigte. Let daarbij vooral op de kinderen, die vertederend enthousiast worden. Een jongetje klimt in een lantaarnpaal en dirigeert vanaf daar mee. Het internet kan een wonder zijn.
Meer lezen uit dit nummer? Bestel uw exemplaar hier