Willen we heide of gras?
Door Jurgen Tiekstra
De Nederlandse natuur is voor het grootste deel een cultuurlandschap: gevormd door het ingrijpen van de mens. Natuurbeheer is daarom een voortdurende kwestie van kiezen; welke natuur vinden we het meest waardevol?
Uit Maarten! 2024-1. Bestel losse nummers hier of word abonnee
Zondagavond, oktober 1991. In het tv-programma Keek op de week van Kees van Kooten en Wim de Bie verschijnt de laatste in een overall op het scherm. Hij staat op een vergrast heideveld, ergens in Nederland. Met een boerenpet op het hoofd en een spade in de hand speelt hij het typetje Maarten de Bolder, toegewijd plagger van de heide.
Er blijkt iets geknapt in de plagger. ‘Dat vraag ik me eigen weleens af: heeft dat hele plaggen nog wel zin?,’ begint hij een uit frustratie geboren monoloog, die na een gestaag crescendo uitmondt in een giftige tirade.
‘Heeft die hele heide nog wel zin? Want er verschijnen al járen rapporten: het gaat wéér slechter met de heide. Dus ik sta hier wel te plaggen, dat ze misschien denken: zolang De Bolder staat te plaggen is er niks aan de hand. Maar er komt natuurlijk weleens een punt dat je denkt: ja, wat willen we nou eigenlijk? Willen we heide, of willen we gras? Dát is de vraag. Er komt een punt dat je zegt: krijg allemaal de bloedtyfus! Willen we heide of willen we gras?!
Ons meest natuurlijke gebied is de Wadden’
Reden voor de satire was een klein bericht in NRC Handelsblad naar aanleiding van een onderzoeksrapport over de Nederlandse heide, in opdracht van het ministerie van Landbouw. De Nederlandse overheid had eerder besloten dat de laatste 40.000 hectare heidegrond bewaard moest blijven. Noodzaak was dan wel om de helft af te plaggen, aangezien in een deel van het areaal de heideplanten door gras werden overwoekerd. De verwijderde bovenlaag kon als vruchtbare grond worden verkocht aan tuinbouwbedrijven, en op de verarmde heidegronden kon de iconische paarse heide weer opbloeien. Maar wat bleek uit het rapport: het merendeel van de afgeplagde grond was te verontreinigd om te worden hergebruikt. Het gevolg: een financiële aderlating voor de overheid.
Uit dit stukje zondagavondtelevisie van dertig jaar geleden zijn drie conclusies te trekken. Allereerst: de discussie over wat Nederland moet met de schrale zandgronden waar de heide groeit, is al decennia oud. Het is geen debat van vandaag of gisteren, of sinds de stikstofcrisis in 2019 losbarstte, toen de bestuursrechter het toenmalige stikstofbeleid juridisch van tafel veegde. Juist in de jaren tachtig waren de stikstofemissies op hun grootst. In de jaren erna volgde een flinke daling, onder andere door de verplichting om mest te injecteren in de landbouwgrond in plaats van uit te rijden.
Een tweede conclusie is: de Nederlandse natuur is grotendeels een cultuurlandschap. Het heidelandschap is een relikwie uit de periode van de Middeleeuwen tot de negentiende eeuw: de gronden zijn voedselarm geworden doordat boeren hun schapen op de heide lieten grazen en ze de grond afplagden. Met deze bovenlaag, vermengd met de uitwerpselen van de schapen, bemestten ze hun akkers. De grond verschraalde soms zo sterk dat er
zandverstuivingen ontstonden
Tot slot kan geconcludeerd worden dat een groot deel van de Nederlandse natuur niet meer op eigen benen kan staan: ze is gedomesticeerd. In die onbewust door mensen gecreëerde cultuurlandschappen is een soortenrijkdom van planten en dieren die zich niet thuis voelen in een dicht begroeid gebied ontstaan. Maar als de mens niks doet, zal eerst het gras opschieten, gevolgd door struikgewas en daarna bomen. Na een paar honderd jaren staat op de vrijgelaten zandgronden een aaneengesloten bos.
De Nederlandse natuur is, kortom, ‘getemd’. Eén belangrijk nadeel dat daaruit volgt, is dat natuurbeheer een aanhoudende kwestie is van kiezen. Kiezen hoe de natuur eruit moet zien, op basis van een besluit dat de ene vorm van natuur waardevoller is dan de andere. Ganzen bijvoorbeeld voelen zich opperbest thuis in de huidige uitgestrekte raaigraslanden. Maar we hebben liever meer grutto’s en tureluurs, die drassiger gras willen waar meer insecten in rond schieten.
Berken en eiken zouden graag groeien op de zandvlakten in het hoger gelegen Nederland, met een bonte specht die zijn roffel doet galmen. Maar we houden deze gronden graag open, omdat bepaalde vlinders zich er dan thuis voelen, evenals de dopheide, de nachtzwaluw en de zandhagedis. Het kan ook zijn dat een hooigrasland, waar orchideeën kunnen groeien, toch door natuurbeheerders sterk wordt vernat. Zodat zich een moerasgebied vormt dat als overstromingsbuffer kan dienen, en waar bovendien moerasvogels zich nestelen.
Monotone vlaktes
Welke natuur ‘we’ willen, wisselt door de tijden, observeert Dik van der Meulen, biograaf van Multatuli en koning Willem III, maar ook veelschrijver over de natuur. Hij werkt momenteel aan een nieuw boek over Jac. P. Thijsse, oprichter van Natuurmonumenten. Om die reden las hij laatst een antiquarisch werk van dominee Jacobus Craandijk, een negentiende-eeuwse schrijver van populaire wandelboeken.
‘Die Craandijk wandelde overal in Nederland’, vertelt Van der Meulen. ‘Op een zeker moment komt hij op de heide, bij Elspeet in de buurt, geloof ik. En dat vond hij helemaal niks: een ongelooflijk saai landschap. Zandverstuivingen waren er ook, en dat vond hij nog erger. Omdat er niks te zien was: monotone vlaktes. Ja, er vlogen wel vogels rond, en vlinders en insecten, maar daar had hij niet zoveel aandacht voor. De insecten vond hij waarschijnlijk voornamelijk lastig. Bij ons staat de hei hoog aangeschreven, dus we doen erg ons best om met schapen die hei een beetje kaal te grazen. Craandijk zou dat heel raar hebben gevonden. Hij zou het niet hebben begrepen.’
Een ander voorbeeld: de terugkeer van de wolf in Nederland, als gevolg van de beschermde status die het dier kreeg in het verdrag van Bern in 1979. Ook het einde van het IJzeren Gordijn droeg er wellicht aan bij dat de wolf zich vanuit een populatie in Polen, via het herenigde Duitsland, naar Nederland kon verspreiden. ‘In het algemeen zijn natuurbeschermers nu voor de wolf,’ zegt Dik van der Meulen. ‘Dat is niet onlogisch. Maar ja, in de negentiende eeuw… Van Jac. P. Thijsse weten we niet zeker wat hij vond van de wolf, maar zijn kompaan Eli Heimans zei er ergens over: dat is zo’n ondier, daar moeten we niks mee te maken hebben.’ ‘De wolf maakt dieren dood, en dat is vervelend.
Pas in de loop van de twintigste eeuw begon er meer aandacht te komen voor dieren waarvan we vroeger niet zouden begrijpen dat we ze beschermen. Het is net als met de tijger: iedereen doet nu zijn best om hem te laten voortbestaan, maar dat hadden ze 100 jaar geleden heel raar gevonden. Zoals wij blij zijn dat de pest of de pokken verdwijnen, zouden ze toen hebben gezegd: we zijn blij dat de tijger en de wolf er niet meer zijn.’
Een groot deel van onze natuur kan niet op eigen benen staan
De grote vraag is: welke natuur willen natuurbeheerders in Nederland? Het is niet zo dat ze terug willen naar de aanblik van die kleine Noordzeedelta die zich ruim 10.000 jaar geleden eindelijk kon herstellen van de laatste ijstijd, en langzaamaan weer dichtbebost raakte. Dit was een land vol moerassen en veengebieden, waar het opwarmende klimaat de natuur kon doen herleven. Natuurbeheerders weten dat de natuur en de Nederlander niet zonder elkaar kunnen. Juist het ingrijpen van de mens leidde paradoxaal genoeg door de eeuwen heen tot een hoogdivers landschap. En juist in de halflandschappen van de mens deden veel dieren het goed. Dat begon al 7000 jaar geleden, toen de eerste boer schuchter zijn intrede deed in wat we nu Nederland noemen. Dat vertelt Roy van Beek, prehistorisch archeoloog van Wageningen University & Research. ‘De eerste boerensamenlevingen komen binnen in Zuid-Limburg. Zij houden vooral van lössbodems, en maken al openingen in het oerbos. Dat is een proces dat in Zuid-Limburg snel gaat, maar in andere delen van Nederland stapsgewijs wordt overgenomen. Het duurt wel duizend jaar, doordat mensen geleidelijk die nieuwe landbouwtechniek overnemen.’
‘Bij die landbouw hoort ook een leefwijze: deze mensen maken aardewerk, ze wonen in woonstalhuizen, ze begraven hun doden op een bepaalde manier. We noemen dat het “neolithisatieproces”. In de Romeinse tijd zie je dat er al echt cultuurlandschappen ontstaan: halfopen parklandschappen, met nederzettingen, akkertjes en heidevelden, maar ook nog moerassen en bosrelicten. Om de paar kilometer heb je een gehuchtje. Dus Nederland is tweeduizend jaar geleden al best ingericht.’
Eigenlijk willen natuurbeheerders dit: het rijkste halflandschap dat in het 21ste-eeuwse Nederland mogelijk is. Maar wel in de context van een dichtbevolkt land, dat door buitenlanders weleens wordt gezien als één grote stadstaat met her en der groene enclaves.
De rücksichtslose geest van de negentiende en begin twintigste eeuw is verleden tijd: moerassen en heidevelden werden toen grootscheeps ontgonnen. Zelfs werd overwogen om de Waddenzee in te polderen, en lag er een tijdlang een dijk van Ameland naar het vasteland. Het is maar de vraag of Nederland nu wéér zou kiezen om de Zuiderzee af te sluiten en droog te malen, om de nieuwe landbouwprovincie Flevoland te laten ontstaan.
Schaal en samenhang
In een kantoorgebouw in een dicht betegeld deel van de stad Groningen tekent Jori Wolf, landschapshistoricus bij Staatsbosbeheer, een driehoek op een flipover. ‘Wat ik vaak gebruik in onze afweging, is de piramide van Vitruvius,’ legt ze uit. ‘Hij was een Romeins bouwkundige, die enerzijds vond dat een gebouw robuustheid nodig heeft: firmitas. Nou, dat heeft de natuur ook nodig. Maar wat je verder nodig hebt, is bruikbaarheid, utilitas. En wat we in het natuurbeheer soms vergeten, is het belang van schoonheid: venustas. Dus tussen deze drie waarden moet je in het landschap een balans zoeken.’
In die firmitas zit de ecologische stevigheid van een natuurgebied dat niet bedreigd wordt door droogte, versnippering of verzuring. In de utilitas zitten de diensten van de natuur, zoals het vastleggen van koolstof, dat dus niet als CO2 ontsnapt; het dienen als waterbuffer in tijden van overstromingen of zware regenval; maar ook dat het mensen goed doet om natuur om zich heen hebben. De venustas ten slotte bevat het basale genieten, zoals van de vele zilverreigers, ooievaars en buizerds die vroeger nauwelijks voorkwamen.
De Nederlandse natuur is grotendeels cultuurlandschap
Jori Wolf heeft nóg een ezelsbrug: de drie s’en van de landschapsecologie. Schaal, samenhang en soorten. Die schaal is in Nederland een probleem: de meeste natuurgebieden zijn erg klein. Dat is volgens haar één reden dat juridisch zo strak moet vastliggen welke karakteristieken van een habitat beschermd zijn: als een orchideeënweide op één plek niet de ruimte krijgt om te bloeien, dan zijn er weinig alternatieve plekken waar dat wel kan. In de twee andere s’en zit het inzicht dat een ecosysteem een hecht geheel is. Dat toont het beruchte voorbeeld van het gentiaanblauwtje, dat zijn eitjes alleen legt op de klokjesgentiaan, waarna de larven van de vlindersoort zich op de grond laten vallen en zich laten voeden door langslopende mieren.
Er is één opvallende reden dat natuurbeheer in Nederland wellicht nooit helemaal vanzelfsprekend wordt: de Nederlandse identiteit lijkt sterker verbonden met het onder de duim houden van de natuur dan met de natuur zelf. In de Verenigde Staten werden begin twintigste eeuw nationale parken ingericht, met bijvoorbeeld de reusachtige sequoiabomen. De Amerikanen hebben de Grand Canyon en de Rocky Mountains. In Duitsland bestaat van oudsher een grote liefde voor het bos. Bij de eenwording van het land in 1871 werd geruzied of nou de eik of de linde de nationale boom van Duitsland moest zijn. Vergelijk dat met Nederland, waar de melkkoe in de wei dichter bij het zelfbeeld staat dan de grutto. En waar de molen die polders droogmaalt Nederlandser aanvoelt dan het moeras of hoogveen.
Daar is Jori Wolf het niet een-opeen mee eens. Ook in Nederland kunnen mensen verknocht raken aan hun landschap, zegt ze. Zoals zijzelf opgroeide op de Veluwe, maar nu houdt van de weidsheid van het Groningse kleigebied. ‘Ons meest natuurlijke gebied is toch de Wadden,’ zegt ze. ‘Toen die containers van het schip bij de Waddeneilanden donderden, kwamen er vanuit alle hoeken van Nederland mensen om de troep op te ruimen. Zij vinden onbewust: dit gebied is van zo’n waanzinnige schoonheid, en van zo’n internationaal belang voor de vogels en de zeehonden, daar kom je voor in actie. Dus ik denk dat we die verbondenheid met de natuur in Nederland best hebben. Op dergelijke kritieke momenten zie je dat oppoppen.’
Terug naar de heide van Wim de Bie. De vergrassing ervan is de laatste twintig jaar gestopt (volgens cijfers van het Compendium van de Leefomgeving). Het afplaggen is bovendien vervangen door de lichtere techniek van het ‘chopperen’, waarbij de bodem minder sterk wordt afgegraven. Wel is nog steeds bijna een derde deel van de heide overgeleverd aan grassoorten als het beruchte pijpenstrootje. De tierende plagger zou waarschijnlijk niet tevreden zijn.
Afbeeldingen: Instituut voor Beeld en Geluid; Stadsarchief Alkmaar; ANP / Sander Koning.
De Nederlandse natuur is voor het grootste deel een cultuurlandschap: gevormd door het ingrijpen van de mens. Natuurbeheer is daarom een voortdurende kwestie van kiezen; welke natuur vinden we het meest waardevol?
Uit Maarten! 2024-1. Bestel losse nummers hier of word abonnee
Welkom bij Maarten!
Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.
InloggenRegistreren