Hoe Nederland neoliberaal is geworden
Door Maarten van Rossem en Bas Kromhout • Foto's door Sander Heezen
De beleidselite is sinds de jaren zeventig in de ban van het neoliberalisme. Maar slechts weinig mensen weten dat de traditie ouder is: neoliberalen hadden invloed op de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Historicus Bram Mellink en socioloog Merijn Oudenampsen schreven er een boek over, dat zelfs Maarten heeft verrast.
Uit Maarten! 2022-3. Bestel losse nummers hier
Maarten: ‘Ik heb altijd gedacht dat het neoliberalisme in de jaren zeventig en tachtig als een Angelsaksische tsunami de Nederlandse politiek overspoelde. Nu schrijven jullie in je boek dat dit een achterhaald idee is.’
Mellink: ‘De eerste associatie die mensen hebben als het woord “neoliberalisme” klinkt, zijn inderdaad Ronald Reagan en Margaret Thatcher. Maar er is internationaal in de afgelopen twintig jaar een reeks van historische studies verschenen waarin de bronnen van het neoliberalisme worden getraceerd tot in de jaren dertig.’
Maarten: ‘Waarom ontstond het neoliberalisme in die periode?
Oudenampsen: ‘De economische crisis van de jaren dertig betekende eveneens een ideologische crisis van het laissez-faire-liberalisme. Het hele idee dat je de markt op zijn beloop moest laten kwam onder vuur te liggen. Er ontstonden nieuwe vormen van overheidsinterventie – denk aan de New Deal in de VS. Het gedachtegoed van de Britse econoom John Maynard Keynes greep om zich heen. Hij stelde dat als je de markt zijn gang laat gaat, deze heel lang in een evenwichtstoestand ver onder het gewenste werkgelegenheidsniveau kan blijven steken. Daarom moet je de markt continu corrigeren, en daar is overheidsingrijpen voor nodig. Dat was een omslag in het economisch denken. De neoliberalen reageerden hierop.’
Maarten: ‘Hoe reageerden ze dan?’
Oudenampsen: ‘Enerzijds erkenden ze dat het laissez-faire-liberalisme had gefaald. Anderzijds wilden ze voorkomen dat de overheid diep ingreep in de economie. Daarom wilden ze een vernieuwing van het liberalisme. Ze zeiden dat er wel een actieve overheid nodig was, maar enkel om het raamwerk van een gezonde marktwerking te bewaken. De overheid als marktmeester.’
Mellink: ‘Neoliberalen willen de markt niet indammen, maar ook niet gewoon maar vrijlaten. De overheid zou de markt moeten aanjagen en op plekken brengen waar die van nature niet aanwezig is. Neoliberalen en klassiek liberalen zien de rol van de overheid verschillend voor zich, en leggen andere accenten. Een klassiek liberaal als Thorbecke zou niet zo snel bezig gaan met marktwerking in zorg en onderwijs. Mark Rutte zal niet snel een grondwet schrijven.’
Maarten: ‘De neoliberalen in de jaren dertig waren dus tegen de sociaal-democratische oplossingen voor de werkloosheid, zoals het Plan van de Arbeid?’
Oudenampsen: ‘Ja, er waren neoliberalen, zoals de Duitse econoom Wilhelm Röpke, die dat als een enkeltje richting fascisme bestempelden. Dat gold ook voor de Oostenrijker Friedrich Hayek, wiens beroemde boek The Road to Serfdom verscheen in 1944.’
Maarten: ‘Ik heb begrepen dat Hayek geen fundamenteel bezwaar had tegen een verzorgingsstaat.’
Mellink: ‘Dat ligt een beetje ingewikkelder. Hayek omschreef de rol van de overheid als planning for competition. De overheid moest zorgen dat er was. Daarnaast kon er een soort vangnet zijn, maar heel minimaal.’
‘Neoliberalen willen de markt niet indammen, maar ook niet gewoon vrijlaten’
Maarten: ‘Hoe kreeg het neoliberalisme in Nederland voet aan de grond?’
Mellink: ‘De eerste die zich hier als een neoliberaal begon te manifesteren was rechtsgeleerde Abraham Carel Josephus Jitta. Hij is vooral bekend geworden doordat hij in 1940 als Jood door de Duitse bezetter uit zijn functie van hoogleraar aan de Technische Hogeschool in Delft is gezet. Dat leidde tot een studentenstaking. Hij is ook hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer geweest.
Jitta maakte deel uit van een netwerkje van academici, ondernemers en ambtenaren die affiniteit hadden met het neoliberalisme. Na de Tweede Wereldoorlog verdeelden zij de taken. Zo ontstond het Comité ter Bestudering van Ordeningsvraagstukken, waar Jitta in zat, dat de intellectuele voorhoede moest vormen. Het comité haalde bijvoorbeeld neoliberale denkers uit het buitenland om lezingen te houden, vertaalde hun werken in het Nederlands en verspreidde die binnen de academische wereld.
Dan had je de Federatie Nederlandse Bedrijven, die het MKB moest bewerken. Ten slotte was er het Comité Burgerrecht, dat een eigen weekblad had, gericht op het beïnvloeden van de publieke opinie. Tegelijkertijd werden vanuit het neoliberale netwerk pogingen gedaan om invloed te winnen binnen verschillende politieke partijen.’
Maarten: ‘In de rooms-rode coalitie van na 1945 waren spanningen. PvdA-minister Hein Vos had vergaande ideeën voor de planning en organisatie van de economie, waar de katholieke KVP niks van moest hebben. Uiteindelijk heeft Vos zijn zin niet gekregen. Was dat te wijten aan de invloed van de neoliberalen?
Mellink: ‘Die hebben zeker geprobeerd vanuit hun netwerk de rooms-rode coalitie kapot te krijgen. Dat is niet gelukt. Maar de neoliberalen zijn succesvol geweest met het opdrijven van de strijd tussen de linker- en de rechtervleugel binnen de KVP. Daarvoor hadden ze het volgende plan ontwikkeld. Een vooraanstaande katholiek met wie ze goed contact hadden was oud-minister van Koloniën Charles Welter. Hij moest een eigen partij oprichten aan de rechterflank, zodat binnen de KVP onrust zou ontstaan. En vervolgens zou Welter als een paard van Troje terug naar de KVP worden gekatapulteerd.
Uiteindelijk heeft Welters partij twee zetels behaald. De invloed ervan in het grote geheel der dingen is niet enorm geweest, maar die strategische manier van denken van de neoliberalen is interessant.’
Maarten: ‘Maar hebben neoliberalen in de wederopbouwjaren invloed gehad op het beleid?’
Mellink: ‘De invloed liep via het industriebeleid. De katholiek Jan van den Brink was tussen 1948 en 1952 minister van Economische Zaken. Hij had belangstelling voor de ideeën van de neoliberalen, al behoorde hij niet tot de extreem conservatieve richting, zoals Welter.’
Maarten: ‘Wat was er neoliberaal aan de industriepolitiek?’
Oudenampsen: ‘Wij beschrijven het als een gemengd fenomeen. Er zat een corporatistisch element in, waar het ging om overleg tussen de sociale partners. Maar er was ook wel degelijk een neoliberaal element.’
Mellink: ‘Het neoliberale zat ’m erin dat de overheid als aanjager fungeerde. Het idee van het industriebeleid was dat Nederland er alles aan zou moeten doen om de goedkoopste producent op de wereldmarkt te worden. Dat betekende belastingvoordelen voor bedrijven en het kunstmatig laag houden van de arbeidslonen. Dan kon de Nederlandse exportindustrie groeien en waren er uiteindelijk meer banen te vergeven.’
Oudenampsen: ‘Het was dus iets anders dan een keynesiaans beleid, waarbij je de effectieve vraag in de economie stimuleert door te zorgen dat mensen veel te besteden hebben.’
Maarten: ‘Het industriebeleid was een succes. Totdat bleek dat veel Nederlanders gingen werken in Duitsland, waar ze beter betaald werden.’
Mellink: ‘Nederland kreeg te maken met enorme arbeidstekorten. Om de schaarse arbeidskrachten vast te houden, begonnen werkgevers zwarte lonen uit te betalen. Dat had uiteindelijk, toen de overheid noodgedwongen de geleide-loonpolitiek losliet, loonexplosies tot gevolg. Heel fijn voor de consument natuurlijk, die veel te besteden kreeg. Maar het werd in Den Haag absoluut niet toegejuicht, omdat men bang was voor een loon-prijsspiraal en enorme inflatie.’
Maarten: ‘Die is er ook gekomen.’
Mellink: ‘Toen hebben de vakbonden bij de formatieonderhandelingen van 1963 gezegd: we willen nog wel een keer naar onze achterban teruggaan om te vragen akkoord te gaan met loonmatiging. Maar we zijn niet bereid tot in de eeuwigheid de kosten van de wederopbouw op te hoesten. Dat betekent dat er boter bij de vis moest in de vorm van uitbreiding van de sociale voorzieningen. Vanaf dat moment is de Nederlandse verzorgingsstaat pijlsnel uitgebouwd. Je kunt dus redeneren dat een deel van onze sociale voorzieningen een indirect en onbedoeld gevolg is geweest van neoliberaal beleidsfalen.’
Maarten: ‘Als neoliberalisme zo’n voorname rol speelde in het naoorlogse beleid, waarom vonden neoliberalen dan eind jaren zeventig dat het roer radicaal om moest?
Oudenampsen: ‘Wacht even, wij zeggen niet dat Nederland vanaf 1945 volledig neoliberaal was. Het neoliberalisme was een belangrijke stroming, maar niet de enige. Er waren andere politieke denkrichtingen die het beleid mede bepaalden.’
Mellink: ‘In de jaren veertig en vijftig hadden de neoliberalen enige invloed. Vervolgens kwam in de jaren zestig, vanwege onder andere dat probleem van de stijgende lonen en prijzen, de verzorgingsstaat als aap uit de mouw. Maar veel ambtenaren waren in hun diepste overtuigingen niet erg veranderd. Toen in 1973 de eerste oliecrisis plaatsvond, gevolgd door een tweede, werd dat gezien als een kans om terug te keren in het oude spoor.’
Oudenampsen: ‘De meer marktgerichte economen vonden dat Den Uyl met zijn keynesiaanse reactie op de oliecrisis de boel alleen maar erger maakte. Ze konden verwijzen naar de Amerikaanse econoom Milton Friedman, die zei dat dat type overheidsinterventie geen remedie was tegen de crisis, maar het prijsmechanisme nog verder verstoorde en de positie van vakbonden versterkte. Daar moest je mee breken, vond Friedman. Die ideeën vonden gehoor bij de beleidseconomen op de ministeries van Economische Zaken en Financiën.’
Maarten: ‘Dus nu woei de neoliberale wind wel degelijk uit de Verenigde Staten.’
Mellink: ‘Deels verwezen die Nederlandse economen en ambtenaren inderdaad naar de ontwikkelingen in de Angelsaksische wereld. Onder meer om te laten zien: dit is hot and happening; hier moeten we bij aansluiten, anders missen we de boot. Tegelijkertijd grepen ze voor een belangrijk deel terug op het Nederlandse industriebeleid en de financiële politiek uit de jaren vijftig.’
Maarten: ‘Moeten we het neoliberalisme van de jaren zeventig en tachtig niet zien als een nieuw fenomeen, dat wezenlijk verschilde van het vroege neoliberalisme?’
Mellink: ‘Nee, dan misken je de continuïteiten. Degenen die zichzelf in de jaren zeventig en tachtig neoliberalen noemden, stonden in een denktraditie die is ingezet met de Mont Pèlerin Society, die Hayek in 1947 had opgericht. Ze verwezen voortdurend naar de grondleggers en grepen terug op de geschiedenis. Zo is er een beroemde anekdote over Thatcher, die tijdens een debat met mede-Conservatieven een exemplaar van Hayeks The Constitution of Liberty uit haar handtas haalde en riep: “This is what we believe in.” Ik vind dat beslissende argumenten om te spreken van één geschiedenis.’
Maarten: ‘Wat was in Nederland de rol van Frits Bolkestein?’
Oudenampsen: ‘Bolkestein was een uitgesproken bewonderaar van Friedrich Hayek, maar heeft relatief laat zijn stempel gedrukt op het politieke denken. Hij werd in 1990 politiek leider van de VVD. Rond die tijd probeerde hij, samen met het wetenschappelijk bureau van de partij, de Teldersstichting, de VVD naar rechts te trekken door een aantal op Hayek geïnspireerde rapporten uit te brengen.
De VVD zag in premier Lubbers van het CDA een onbetrouwbare vazal, want die ging in 1989 met de PvdA van Wim Kok regeren. Dat was volgens veel mensen op links het moment dat de PvdA overstag ging, maar in rechtse kringen werd het juist gezien als een ruk naar links. Bolkestein was zwaar teleurgesteld in Lubbers en dacht dat Nederland definitief achterop zou raken in de vaart der volkeren. In die tijd was er sprake van een neoliberale hervormingsdrift bij Nederlandse technocraten. Toen kwam ook Pim Fortuyn op, toentertijd de meest radicale en prominente neoliberaal in ons land. Die verwees naar de Amerikaanse arbeidsmarkt als lichtend voorbeeld.’
Maarten: ‘Terwijl we in Nederland in de jaren negentig relatief meer banen hebben gecreëerd dan de Amerikanen.’
Oudenampsen: ‘Pas aan het einde van het decennium brak het inzicht door dat Nederland het best goed deed. In het begin van de jaren negentig steeg de werkloosheid weer. Toen was er sprake van een radicale neoliberale push om de bindende cao’s af te schaffen, de arbeidsmarkt te flexibiliseren, en bijna alles te privatiseren wat los- en vastzat.’
Maarten: ‘Hierin zat toch een verschil tussen het oude Nederlandse neoliberalisme en het neoliberalisme dat we uit de Angelsaksische landen hebben geïmporteerd? Want zonder de Amerikaanse en Britse invloed zou geen verstandig mens een prima functionerende institutie als de girodienst hebben verpatst aan de ING, of de NS hebben geprivatiseerd.’
Mellink: ‘Misschien is het inderdaad goed om het Amerikaanse en Europese neoliberalisme een beetje uit elkaar te trekken. Dat is niet eenvoudig, want er heeft altijd trans-Atlantische uitwisseling tussen neoliberalen plaatsgevonden, bijvoorbeeld in de Mont Pèlerin Society. Maar er zijn in de loop der tijd accentverschillen ontstaan. Die hebben te maken met de omgeving waarin neoliberale principes werden toegepast.
In Nederland ging de overheid concurrentie gebruiken als sturingsinstrument. Neem bijvoorbeeld het studiepuntenstelsel, waarmee studenten tussen universiteiten kunnen shoppen. Of denk aan persoonsgebonden budgetten in de zorg. De overheid creëert concurrentie, maar controleert ook. Dat is toch net iets anders dan kartelbeleid of simpelweg privatiseren. Nederland is er in vergelijking met de VS minder ver in gegaan om publieke diensten rechtstreeks over te laten aan de markt.’
Maarten: ‘Dat er verschil is tussen Nederland en de VS is niet verwonderlijk, want de twee landen hebben een heel andere institutionele structuur. Denk aan ontslagrecht, pensioenrecht.’
Mellink: ‘Precies. De kernvraag is dan: is er sprake van twee vormen van neoliberalisme? Of is er sprake van één ideologie, die in verschillende institutionele contexten op een andere manier uitwerkt?’
Maarten: ‘In het Angelsaksische neoliberalisme speelt de overheid een veel negatievere rol dan in de Europese variant. Friedman vond: hoe minder overheid, hoe beter.’
Mellink: ‘Maar tot ongeveer 1960 waren er tussen Friedman en de Europese neoliberalen geen fundamentele meningsverschillen. Ook niet over de actieve rol van de overheid als marktmeester. Pas met het verschijnen van zijn boek Capitalism and Freedom in 1962 begon Friedman een andere positie in te nemen.’
Oudenampsen: ‘Er ontstond een schisma tussen de Amerikaanse en Europese vleugels van het neoliberalisme, doordat de Amerikanen van mening veranderden over bedrijfsmonopolies. Normaal zou je vanuit neoliberaal oogpunt zeggen dat monopolies moeten worden bestreden, omdat ze vrije concurrentie onmogelijk maken. Maar in de VS kwam het idee op dat overheidsingrijpen om monopolies te bestrijden zo mogelijk nog slechter was. Vanuit het oogpunt van efficiëntie zou een monopolie zelfs voordelig zijn. Het levert allerlei voordelen op voor de consument, en dat is beter dan alle extra kosten die overheidsregulering met zich meebrengt, zo dacht men.
Daarentegen is in het Europese denken een sterke nadruk blijven liggen op de noodzaak om monopolies en kartels te bestrijden. Dat zie je terug in het Commissariaat voor Mededinging van de Europese Unie. Puur theoretisch gezien scheiden hier de wegen van de Amerikaanse en de Europese neoliberalen. Maar als je kijkt naar de praktijk, heeft die kartel- en monopoliebestrijding aan beide zijden van de oceaan nooit een hoge prioriteit gehad.
‘Nederland moest er alles aan doen om de goedkoopste producent op de wereldmarkt te worden’
Maarten: ‘Het bedrijfsleven wil de rendementen hoog houden, en dat gaat het best als de concurrentie niet maximaal is. Wat natuurlijk wantrouwen wekt, want wat heb je aan het kapitalisme als het kernprincipe niet goed werkt?’
Mellink: ‘De principes worden vooral eenzijdig toegepast. Bijvoorbeeld: de vakbeweging wordt voortdurend om de oren geslagen met het argument dat ze een deelbelang belangrijker vindt dan het algemeen belang. En dan moet het deelbelang van die vakbeweging wijken. Terwijl de werkgevers ook voor hun eigen belangen aan de gesprekstafels zitten.’
Maarten: ‘De Amerikaanse neoliberalen hebben de vakbeweging doelbewust vernietigd.’
Mellink: ‘Dat is in Nederland gelukkig niet in die mate gebeurd. Maar de macht van de vakbeweging is hier sinds de jaren tachtig wel flink gekrompen.’
Maarten: ‘Wat is volgens jullie de erfenis van het neoliberale beleid in Nederland?’
Mellink: ‘Een van de vervelendste erfenissen waar het neoliberalisme ons mee heeft opgescheept, is het eenzijdige beeld van de mens als een zelfzuchtig, uitsluitend met anderen wedijverend wezen. Ik denk dat de meeste mensen in een samenleving toch iets meer willen dan zo vermogend mogelijk worden.’
Oudenampsen: ‘Een ander belangrijk probleem dat wij signaleren, noemen we de “holle staat”. De overheid heeft de ontwikkeling van beleid uitbesteed. Niet alleen de praktische zijde, maar ook de intellectuele dimensie, het denkwerk. Die grote visieloosheid van de overheid is heel consistent als je haar bekijkt tegen de achtergrond van het neoliberale denken. Hayek schreef al in The Road to Serfdom dat een overheid die een soort centrale moraal oplegt aan de samenleving, niet anders kan eindigen dan in een totalitair systeem. Volgens hem bestond er geen publiek belang, er waren enkel overal verspreide deelbelangen. En de beslissingsmacht lag altijd bij het individu in de markt.
Als je daar je beleid op baseert, voed je omgekeerd het wantrouwen in de overheid. Want op een gegeven moment vraagt de burger zich af: wat kan de overheid nou eigenlijk nog? De klimaatcrisis komt eraan, we hebben een stikstofcrisis, en er is een aantal andere grote uitdagingen waar Nederland voor staat. En wat zie je? De overheid mist het vermogen om te denken en plannen. De langetermijnplanning is weg. En die heb je wel nodig om grote transities in gang te zetten.’
Maarten: ‘Hebben jullie ook kanten van het neoliberalisme leren kennen waarvoor jullie sympathie kunnen opbrengen?’
Oudenampsen: ‘Nou, ik denk dat er wel degelijk iets te zeggen valt voor de kritiek op monopolievorming. De privatisering van KPN is niet echt op een enorm drama uitgelopen. In die zin is er best wel een efficiëntieslag gemaakt op sommige terreinen.’
Mellink: ‘Wat ik wel inspirerend vind aan de neoliberalen, is dat ze ideeën tot inzet van politieke strijd hebben durven maken. Daarvan word ik aanmerkelijk enthousiaster dan van een platte belangenstrijd. Alleen is het jammer dat het niet zulke heel sympathieke ideeën waren.’
Bram Mellink (1985) doceert Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij houdt zich bezig met politieke geschiedenis, met name de neoliberale stroming in Nederland.
Merijn Oudenampsen (1979) is als socioloog verbonden aan de Université Libre de Bruxelles. In 2018 promoveerde hij aan de Universiteit Tilburg op de studie De conservatieve revolte, over de intellectuele bronnen van de Fortuynbeweging.
In het voorjaar van 2022 verscheen Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis van Bram Mellink en Merijn Oudenampsen bij uitgeverij Boom in Amsterdam.
De beleidselite is sinds de jaren zeventig in de ban van het neoliberalisme. Maar slechts weinig mensen weten dat de traditie ouder is: neoliberalen hadden invloed op de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Historicus Bram Mellink en socioloog Merijn Oudenampsen schreven er een boek over, dat zelfs Maarten heeft verrast.
Uit Maarten! 2022-3. Bestel losse nummers hier
Welkom bij Maarten!
Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.
InloggenRegistreren