Sis van Rossem: ‘Ik schrijf het van me af’
Door Ieke Schout
Een openhartig interview met kunsthistorica en tv-bekendheid Sis van Rossem (1945-2022), uit Door de ogen van Sis van Rossem (2019).
Wie bij Sis van Rossem aanbelt, ziet het keukenraam, dat zich de verdieping boven de voordeur bevindt, opengaan. De huissleutel wordt naar beneden gegooid en Sis roept: ‘Al het goede komt hier van boven’. De kunsthistorica woont in het midden van het land, in een huis dat in makelaarsjargon een ‘splitlevel’ woning heet: een type huis waarbij ‘de vloeren een halve verdiepingshoogte ten opzichte van elkaar verspringen’. Om de keukentafel te bereiken, waar Sis al klaar zit voor ons interview, moet je daarom eerst zelf de voordeur met de gegooide sleutel openmaken en vervolgens twee trappen omhoog lopen.
Op de tafel staat een groot bord met kersen. Niet uit de supermarkt, maar gekocht bij een kraampje langs de weg. ‘Die kersen in de supermarkt vind ik niet te eten, maar deze zijn heerlijk. Hier, proef er een paar. Wel eerst even wassen, je weet nooit wie er allemaal aan heeft gezeten.’
Sis van Rossem, die landelijke bekendheid verwierf met het televisieprogramma Hier zijn de Van Rossems, heet eigenlijk Mary van Rossem. ‘Vernoemd naar mijn tante Mary. Ik ben drie dagen voor de bevrijding geboren. Mijn moeder was dus zwanger van mij tijdens de Hongerwinter. Het voedsel was schaars en ze had geelzucht. Tante Mary, de zus van mijn vader, heeft ons de oorlog door geholpen. Zij jatte voedsel van de Duitsers en heeft ervoor gezorgd dat wij het overleefd hebben. Daarom ben ik naar haar vernoemd.’ Toch kent Nederland haar als Sis. ‘Dat komt door Maarten. Toen ik geboren werd, zei mijn Engelse oma tegen hem: “Maarten, you have a sister now,” Hij heeft toen onthouden dat hij een “sis” had. Zo kom ik aan die naam.’
Sis schenkt twee koppen thee in en haalt een kartonnen doosje met lekkernijen van de plaatselijke bakker uit de koelkast. Het zijn ‘eikeltjes’: amandelkoekjes met daarop een bolletje crème en een omhulsel van chocolade. Ze heeft er genoeg gekocht en zegt stellig: ‘We gaan ze wel allemaal opeten hoor.’
Laten we beginnen bij het begin: hoe zag je jeugd eruit?
‘Ik ben opgegroeid in Wageningen. Maarten en ik schelen amper anderhalf jaar, Vincent kwam pas vijf jaar later. Wij groeiden op in een achterbuurt, waar veel Rotterdammers woonden die na het bombardement op hun stad een nieuw onderkomen nodig hadden. ’s Avonds werd er regelmatig gevochten. Iedereen ging kijken, behalve Maarten, die liever bleef lezen. Maarten was anders dan anderen kinderen. Hij werd ‘de professor’ genoemd en is op de basisschool veel gepest. Hij werd ook in elkaar geslagen. Wij zaten op dezelfde lagere school, en als we naar huis gingen, moesten we langs twee andere scholen waar ze hem op stonden te wachten. Ik was weerbaarder: ik sloeg gewoon terug en had een grote bek.’
Ons gezin was alles behalve doorsnee. Er stonden bij ons veel boeken in de kast en er werd veel over kunst gediscussieerd. Mijn ouders hadden vaak ruzie. Als klein kind zat ik avonden lang bovenaan de trap te luisteren naar die ruziënde stemmen, hopend dat er bezoek zou komen. Dan pas hield het geruzie op. Op mijn dertiende vertrok mijn vader met een twintig jaar jongere vrouw, waarmee hij een nieuw gezin begon. Ik vond dat vreselijk.’
Hoe hebben jullie de scheiding ervaren?
‘Mijn moeder bleef niet bepaald opgewekt achter en werd opgevangen door mijn oma, de moeder van mijn vader. Wij waren allemaal dol op haar. Elke zomer gingen we naar het vakantiehuis van mijn grootouders, vlakbij Radio Kootwijk. Dat waren heerlijke zomers, waar ik de mooiste herinneringen aan heb. Er was geen waterleiding en geen elektriciteit; we gingen met een kaars naar bed. Mijn oma ging ’s avonds met mijn moeder aan de drank en praatte eindeloos met haar. “Geen enkele man is de moeite waard om zo lang over te tobben,” en meer van dat soort wijze woorden.
Voor mij als dertienjarige was de scheiding ingrijpend; je basale veiligheid is in één klap verdwenen. Het voelde alsof ik als een vuilniszak aan de kant van de weg gezet werd. Je wordt ingeruild, je doet er simpelweg niet toe. Zo voelde dat toen en eigenlijk voelt dat nog steeds zo. Voor geen enkel kind is een scheiding een goede zaak. Na die periode ben ik behoorlijk losgeslagen en ben ik ook begonnen met roken. Ik heb jarenlang geen contact met mijn vader willen hebben.’
Toch heeft je vader wel een rol gespeeld in de financiering van je studie.
‘Na de lagere school werd ik naar de Middelbare Meisjesschool (MMS) gestuurd. Dat was een vreemde zaak, want ik had veel meer in m’n mars. Mijn moeder dacht natuurlijk: het is een meisje, ze zal later wel gaan trouwen. De MMS ging mij erg gemakkelijk af. Toen ik eindexamen gedaan had en slaagde, werd het lastig, want wat moest ik daarna gaan doen? Ik wist twee dingen zeker: ik wilde geen stewardess worden en ik wilde niet de verpleging in. Mijn moeder heeft me toen een beroepstest laten doen. Tot mijn stille triomf kwam daaruit dat ik “veel intelligenter was dan de schoolresultaten hadden uitgewezen”. Die zin ben ik nooit vergeten. Verder wees die test uit dat de Kunstacademie of de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar in Utrecht het beste bij mij pasten. Ik koos maar wat. Het werd de laatste, de Academie in Utrecht, hoewel ik er nog nooit van gehoord had.
Mijn moeder kon na de scheiding moeilijk rondkomen van haar mini-alimentatie en ik denk dat ze toen mijn vader ingeschakeld heeft. Want hoe moest ik gaan studeren zonder geld? Hij kwam met het Betsie Perk-fonds, dat bedoeld was voor beschaafde meisjes die geen geld hadden. Ik moest daar mijn hand ophouden en me regelmatig verantwoorden. Dat was heel vernederend, maar zo kon ik wel naar de Academie.’
Wat was de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar voor studie?
‘Hier werd je opgeleid tot dramadocent. Ik vond de meeste vakken achteraf gezien best leuk. Denk aan literatuur, pedagogiek en voordracht, maar ook aan vakken als historische dans, volksdans en kostuumimprovisatie. Eigenlijk vond ik alle vakken interessant, behalve regisseren. Gedichten uit je hoofd leren is prima, maar ik ben fel tegen het uit je hoofd leren van toneelteksten. Improvisatie is wat dat betreft veel leuker. Na vijf jaar moest ik eindexamen doen. De directrice weigerde, want ze vond me geen geschikte dramadocent. Ik denk dat de werkelijke reden was dat ik deze directrice niet aanbad.’
En toen ging je zonder diploma aan het werk?
‘Van die directrice mocht ik geen examen doen, maar ik kreeg, na haar onder druk gezet te hebben, wel twee vacatures mee: een voor een niet omschreven functie bij een observatiehuis voor meisjes in Zeist en een voor docent voordrachtskunst op een christelijke MMS in Rotterdam. Twee totaal verschillende functies, maar ik heb op beide gesolliciteerd en ik werd op beide plekken aangenomen. Omdat ik het onfatsoenlijk vond om er eentje af te wijzen, heb ik deze banen gecombineerd. Ik werkte 48 uur in Zeist met meisjes die om wat voor reden dan ook uit huis geplaatst waren en dan ging ik op vrijdag met mijn nylons en opgestoken haar in de trein naar Rotterdam. Dat werd een flop, ik paste daar totaal niet. Ik weet nog dat ik in de docentenkamer zat, met allemaal van die uitgestreken types, van die intens christelijke mensen. Heel naïef en nietsvermoedend begon ik een shagje te draaien. Iedereen verstarde. Oei, dacht ik, dit is blijkbaar niet de bedoeling. In de klas ging het ook moeizaam. Ik heb die meisjes nooit uit de bankjes kunnen krijgen, wat ik ook deed. Na een jaar ben ik in Rotterdam gestopt.’
Ging het beter bij de meiden in Zeist?
‘Daar heb ik vijf jaar gewerkt, maar de start was moeilijk. Ik bleek aangenomen te zijn als docent handenarbeid en volgde iemand op die ontzettend geliefd was. Bovendien was ik pas 23 jaar toen ik daar begon, terwijl het oudste meisje 18 was. Dan word je niet met open armen ontvangen. Die meiden stelden me natuurlijk op de proef, en dan moet je echt geduld en begrip hebben. We gingen kleien en al die meiden maakten levensgrote penissen. Bedoeld natuurlijk om mij te shockeren, maar daar had ik geen last van. Ik begreep dat provoceren wel: eens kijken hoe deze 23-jarige huppelkut hierop reageert. Ik heb toen al die pikken zonder gêne in de oven gebakken. Helaas gingen ze allemaal kapot, omdat er te veel lucht in de klei zat. Maar goed, dit was een test, dat begreep ik ook wel.
In dat observatiehuis zaten allerlei meisjes die zogenaamd “ontspoord” waren en om wat voor reden dan ook door justitie daar geplaatst waren. Het waren gevoelige meisjes, misschien wel te gevoelig. Ik heb vaak gedacht: voor hetzelfde geld zat ik hier, want na de scheiding van mijn ouders ben ik ook behoorlijk losgeslagen. Daarom begreep ik die meisjes wel. Je komt niet zomaar in de prostitutie terecht, je raakt niet zomaar aan de drugs, je berooft niet zomaar de kassa van de plaatselijke supermarkt. Zo word je niet geboren, zo word je door je omgeving gemaakt. Dat is ook de reden dat ik na vijf jaar gestopt ben. Als je door je vader verkracht bent, dan hoort hij opgesloten te worden, niet jij. Maar dat gebeurde in de jaren zestig nog wel. Ik weigerde langer onderdeel te zijn van dat systeem.’
‘Ik heb nooit iets begrepen van overslaande vonken en vlinders’
Ondertussen komt Coen thuis. Trouwe lezers van de columns van Sis hebben zijn naam weleens voorbij zien komen. Maar wie is Coen precies?
‘Coen is Coen. Het is altijd een probleem hoe ik hem moet noemen. Hij is niet mijn man, want we zijn niet getrouwd. Als ik zeg dat ik een partner heb, denken mensen dat ik lesbisch ben. En als ik zeg dat hij mijn vriend is, denken ze: ah, dat is vast de zoveelste. Daarom is Coen gewoon Coen.’ Coen komt de keuken binnen en laat zien dat hij een rood oog heeft, een gesprongen adertje. Sis: ‘Dat is die hoge bloeddruk, hij leeft al 53 jaar met mij. Ik lees weleens dat mensen zo dol op mij zijn.’ Sis zet een hoog stemmetje op: ‘“Oh, we love Sis.” Laat ze eerst maar eens met Coen praten, dan piepen ze wel anders. Ze kennen mij helemaal niet. Laatst stond ik op straat tegen een wild vreemde te klagen. Toen zei hij tegen mij: “Mevrouw, u mag uw handen dichtknijpen, dat u op uw leeftijd nog zo actief bent, dat u zich nog zo kan opwinden.” Ik was even uit het veld geslagen, maar toen dacht ik: fantastisch, zo’n opmerking. Daar houd ik van.’ Coen verdwijnt naar de studeerkamer en Sis loopt naar de koelkast voor een volgende ronde eikeltjes.
Hoe heb je Coen leren kennen?
‘Coen was een vriend en klasgenoot van Maarten, ze zaten allebei op het gymnasium in Wageningen. Hij kwam vaak bij ons thuis. Ik vond hem een uitslover, een rare, artistieke jongen die gedichten schreef. Na de middelbare school ging Coen naar Amsterdam en ik naar Utrecht, dus we zagen elkaar alleen nog af en toe in het weekend, als we allebei weer in Wageningen waren. Op een gegeven moment, ik moet 21 jaar geweest zijn, stelde Coen voor om te gaan wandelen. Daar stemde ik mee in. Achteraf best vreemd, want ik had toen al de pest aan wandelen. Maar goed, van het een kwam het ander en zo belandden we in bed.’
Tijdens die wandeling sloeg de vonk dus over?
‘Nee, wat mij betreft niet. Daar heb ik trouwens ook nooit iets van begrepen, van die overslaande vonken of vlinders. We hadden het gezellig samen, maar we hadden geen bedoelingen. We dachten allebei: we zien wel, en dat is eigenlijk een perfecte start. We zagen elkaar regelmatig, maar we behielden onze eigen levens, ik in Utrecht, Coen in Amsterdam. Twee jaar later gingen we in Utrecht samenwonen en sindsdien zijn we altijd bij elkaar gebleven.
Daarvoor hebben we allebei een wild leven met veel relaties gehad. Toen ik in Utrecht ging studeren, huurde ik een kamer bij een hospita. Ik mocht van haar geen mannen meenemen, dus als ik dat wel deed, zei ik dat het mijn broer was. Ze vond dat ik wel heel veel broers had en heeft me er na een jaar uitgezet.’
Waarom zijn jij en Coen nooit getrouwd?
‘Trouwen was in onze tijd burgerlijk. Dat deed je alleen omdat je zwanger was of omdat je door je omgeving onder druk gezet werd. Natuurlijk speelde ook mee dat ik de scheiding van mijn ouders van dichtbij had meegemaakt en dat dat beeld bij de meisjes in Zeist nog eens bevestigd werd.
Toch heb ik rond mijn vijftigste wel een keer een opwelling gehad, maar dat was meer om alles te regelen. Ik wist dat ik een goed pensioen zou krijgen en dat dat naar de staat zou gaan en niet naar Coen. Dat wilde ik niet. We gingen in ondertrouw en moesten plaatsnemen aan tafel bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ik zag Coen tijdens dat gesprek steeds witter worden en toen die ambtenaar begon over het trouwboekje, werd Coen nog witter en zakte bijna onder het tafeltje. Ik wist toen: dit wil ik niet, want eigenlijk waren we hiermee al bezig met de dood. Eenmaal thuis bij de afwas kregen we slaande ruzie, waarop ik riep: “Ik wil dat kuthuwelijk helemaal niet!” En toen zei Coen stralend: “Oh, ik ook niet.” We hebben alles gecanceld en zijn gewoon, tussen de bedrijven door, naar de notaris gegaan. Dat was veel beter. Een huwelijk zegt niets, althans, mij zegt het niets. Kijk maar eens hoeveel huwelijken stranden.’
En jullie hebben ook nooit kinderen gewild?
‘Het mooie is: we wilden allebei geen kinderen, terwijl we dat nooit uitgesproken hebben. Gelukkig maar, want het is knap lastig als de een wel kinderen wil en de ander niet. Tijdens mijn werk was ik dol op mijn leerlingen, maar ik was ook heel blij dat ik aan het eind van de dag de schooldeur weer dicht kon trekken.’
Terug naar het onderwijs: wat ben je gaan doen toen je ontslag genomen had in Zeist?
‘Ik ben daar gestopt zonder dat ik al ander werk had. Dat was lastig, evenals het feit dat ik met een niet afgemaakte drama-opleiding zat. Een vriendin wees mij op een vacature voor dramadocent op de IVO-MAVO in Utrecht. Voor de directeur was het geen probleem dat ik geen diploma had. “Je kunt het of je kunt het niet, en ik weet zeker dat jij het kunt,” zei hij. Na vijf jaar met die moeilijke meiden was ik daar ook van overtuigd. Moeilijker kan niet, toch? Dat viel behoorlijk tegen. Ik kon een groep van 27 leerlingen niet aan en had enorme ordeproblemen. Na een jaar dacht ik: ik kan dit niet, ik stop ermee. Toen heeft de vrouw van de directeur, die ook op de school werkte en onder leerlingen enorm geliefd was, mij geholpen. Ik stuurde moeilijke leerlingen naar haar toe. Zij sprak ze toe, zette ze achterin haar klas en negeerde ze vervolgens volledig. Stapje voor stapje ging het beter, en uiteindelijk heb ik daar zeventien jaar als dramadocent gewerkt, terwijl ik in de tussentijd ook nog mijn diploma op de Academie gehaald heb. Van alle banen die ik heb gehad, heb ik met de meeste liefde op de IVO-MAVO gewerkt.’
Waarom heb je daar met de meeste liefde gewerkt?
‘Het was altijd bijzonder en soms zelfs ontroerend waar kinderen tijdens mijn dramalessen mee kwamen. Ik gaf ze een opdracht, bijvoorbeeld een scène met een probleem, en in groepjes moesten ze een oplossing bedenken en die vervolgens spelen. Dan kwamen ze met de meest fantastische ideeën. Je zag ook kinderen opbloeien die in de klas eigenlijk niet meededen. Die speelden dan opeens de sterren van de hemel. Ik heb vaak gedacht: ongelooflijk dat ik hier mijn geld mee kan verdienen. Mijn geloof in kinderen is hier ontstaan. Het zijn geen vervelende pubers, dat is afhankelijk van hoe je ze aanpakt. Je krijgt terug wat je ze geeft. Ik leerde ook dat het belangrijk is om kinderen serieus te nemen en te kijken waar ze vandaan komen, naar hun achtergrond
Zo zat er een keer een jongen van een jaar of twaalf achterin de klas met een pornoblaadje. Hoe ga je daar als docent mee om? Ik denk dat het verkeerd is om zoiets te negeren. Dus ik zei tegen hem: “Volgens mij heb je daar iets leuks.” Ik had natuurlijk al lang gezien wat het was, en vroeg hem het blaadje naar voren te brengen. Hij bracht het zowaar naar voren en bleef naast me staan. Ik nam uitgebreid de tijd om het door te bladeren, om de ene na de andere vagina te bekijken. En de klas zat daar maar, in doodse stilte. Iedereen dacht dat ik hem ongelooflijk op zijn donder zou geven, maar dat deed ik niet. Ik zei: “Ik denk dat mijn man dit ontzettend interessant vindt. Ik neem het mee, bedankt.” Ik hoorde de klas zuchten. Ik wist uit wat voor gezin die jongen kwam. Pa lag met zijn voeten op de salontafel en liet zijn zoon een krat bier uit de schuur halen. Vervolgens werd er een pornofilm gekeken. Je moet altijd bedenken waar zo’n kind vandaan komt.’
Waarom ben je, terwijl je nog lesgaf op de IVO-MAVO, kunstgeschiedenis gaan studeren?
‘Kunstgeschiedenis leek mij altijd al wat, maar door die MMS kon ik natuurlijk niet universitair studeren. En ik dacht: als ik 40 jaar ben, dan ben ik te oud om drama te geven aan kinderen. Dan ben ik een soort oma die niet meer met plezier voor de klas staat, en dat moet ik niet willen. Dat was natuurlijk onzin, maar zo dacht ik erover. Ook had ik al vroeg geleerd dat ik voor mezelf moest zorgen. Daarom besloot ik kunstgeschiedenis te gaan studeren, zodat ik na mijn veertigste ook nog mezelf kon onderhouden. Via een colloquium doctum kreeg ik toegang tot de universiteit. Tijdens mijn studie heb ik stage gelopen op de Hogeschool Utrecht, waar ik later aan het werk ben gegaan. Eerst als docent kunstgeschiedenis bij de vakgroep Tehatex en later bij diverse vakgroepen. Ook werkte ik als dramadocent bij de vakgroep Nederlands. Ik ontwikkelde zelf cursussen en opdrachten, en daarbij gebruikte ik natuurlijk al mijn ervaringen in het onderwijs’
Terugkijkend heb je dus een mooie opbouw in je werkende leven gehad: van de moeilijke meiden in Zeist, naar de IVO-MAVO, naar de Hogeschool Utrecht.
‘Ja, gek genoeg was de volgorde perfect. Ik heb alles nodig gehad. Zonder die meisjes in Zeist was ik een ander mens geweest. Ik heb geleerd om naar de achtergrond van een kind te kijken en dat te gebruiken. De IVO-MAVO had ik voor geen goud willen missen. En al mijn ervaringen kwamen op de hogeschool weer goed van pas. Ik heb een echte onderwijsziel gekregen en ik heb van geen enkele baan spijt.’
En toen ging er na je pensioen een heel andere wereld open: de televisiewereld. Hoe ging dat?
‘Als je me twintig jaar eerder verteld had dat ik op tv zou komen, had ik je doorverwezen naar een goede psychiater. Het begon bij Maarten en Vincent, die in 2010 aan tafel zaten bij De Wereld Draait Door en vertelden over hun zuster, die enorm tekeer kan gaan in de auto. Ja, ik kan flink schelden als ik achter het stuur zit. Coen wil niet meer naast mij zitten, daar wordt hij onwel van. Ik roep dingen als “achterlijke zak”, “ga met de bus”, “hoe heb jij ooit je rijbewijs kunnen halen?”, en erger. Maarten was destijds al te zien in De slimste mens en datzelfde productiehuis zag wel brood in een programma met Maarten, zijn broer en zijn zus. We hebben toen een pilot in Maastricht opgenomen, maar uiteindelijk duurde het nog drie jaar voordat dit format gekocht werd door de publieke omroep. Inmiddels zijn we alweer bezig met het zesde seizoen.’
Haal je plezier uit Hier zijn de Van Rossems?
Stellig: ‘Nee, ik doe dit niet voor mijn plezier. Tijdens de opnames van de pilot in Maastricht hadden de alarmbellen al moeten gaan rinkelen. Ik had een uitgebreide uitleg voorbereid bij de Sint-Servaaskerk, waar ik op afgestudeerd ben. De desinteresse in de ogen van die makers. Het gaat ze niet om de inhoud, het gaat om de kijkcijfers. Ik voel me een kermisattractie. De opnamedagen zijn zwaar, maar nog wel leuk, omdat mijn broers en ik aan het eind van de dag, zonder partners, kinderen of camera’s, ouderwets kunnen praten. Ook vind ik de mensen waarmee we de opnames maken aardig. Maar er wordt steeds grondig geknipt in onze uitleg. We zijn alle drie professionals, maar nogmaals; het gaat niet om inhoud, het gaat om kijkcijfers, dus alles moet “opgeleukt” worden.’
Waarom blijf je het dan doen?
‘Dat doe ik voor de onbekende man of vrouw op straat die mij aanspreekt en zegt: “Wij genieten zo van Hier zijn de Van Rossems, wij blijven er speciaal voor thuis. We zijn laatst, naar aanleiding van jullie uitzending, naar Dordrecht geweest. Als u niet had uitgelegd hoe het zat met dat schilderij, had ik dat nooit geweten.” Op zulke momenten denk ik: Sis, zet je over die zwakke inhoud heen. En ik denk ook dat het goed voor me is. Ik ben een oud mens en deze vorm van activiteit is goed. Dan ben ik ook weer een beetje met mijn vak bezig.’
Als je zou stoppen met die televisiewereld, wat zou je dan doen?
‘Lekker veel reisjes naar Rome en andere steden maken. Coen en ik hebben altijd veel gereisd. Coen heeft Sinologie, Theologie, Sanskriet en Hebreeuws gestudeerd, en ging vaak op reis. Ik werkte gewoon, dus dan kwam ik hem alleen achterna. Onder leiding van Coen heb ik de meest bijzondere plekken op deze wereld gezien. Zo bezochten we koningen in hun koninkrijkjes in Indonesië en woonden we rituele slachtingen bij waarbij je echt tot je nek in het bloed stond. We zijn op plekken geweest waar nog nooit een toerist geweest was. We verbleven vaak in de meest primitieve hotels en moesten soms dagen reizen om een bepaalde heilige plek in de bergen te bereiken. Normaal loop ik natuurlijk niet achter Coen aan, maar tijdens deze reizen deed ik dat trouw. Ik heb daardoor dingen gezien die ik nooit had willen missen.’
‘Elk jaar gaan Coen en ik naar Rome, naar hetzelfde hotel en dezelfde kamer. Coen zoekt van te voren grondig uit wat we allemaal gaan bekijken. ’s Ochtends gaan we samen op pad, ’s middags ga ik vaak terug naar het hotel om in de tuin of op de kamer wat te lezen. We laten elkaar daarin vrij. We kunnen heel goed samen reizen, want we zitten niet op elkaars lip. Dat is heel fijn.’
‘Ik ben alleen gesteld op ons hotel in Rome; simpel, totaal niet luxe maar wel met een fijne tuin midden in de stad’
En columns schrijven voor Maarten!?
‘Oh ja, schrijven heeft mijn diepe liefde. Ik heb mijn hele leven geschreven, als klein kind al, over zielige konijntjes. Sinds mijn 25ste schrijf ik elke avond de dag van mij af. Dat deed ik toen op advies van mijn therapeut en dat heb ik altijd volgehouden. Het is geen dagboek, ik gooi die teksten na een paar dagen weer weg. Ik pak een klein, vierkant papiertje en begin altijd met “Heute”, Duits voor vandaag, en schrijf chronologisch op hoe mijn dag verlopen is.’
‘Laat mij maar lekker, in mijn eentje achter de computer, schrijven. Heerlijk.’
Sis pakt haar tas en haalt er een aantal papiertjes uit van de afgelopen dagen.
‘Kijk, gisteren heb ik acht briefjes volgeschreven. Het werkt therapeutisch, zo raak ik mijn woede kwijt. Op sommige dagen ben ik zo negatief, dat ik mezelf dwing iets positiefs op te schrijven. Op die manier kan ik de dag afbouwen en rustig naar bed. Ook kom ik zo, al schrijvend, weer op nieuwe ideeën voor stukjes. Dan denk ik ineens terug aan een gebouw dat we in Rome gezien hebben en ontstaat er een onderwerp voor een nieuw stukje.
Tot mijn verbazing worden mijn columns goed gelezen. Vaak genoeg denk ik: oei, hoe gaat dit stukje vallen? Ik ben natuurlijk best kritisch en mensen rennen toch mee met wat je hoort te doen. Maar blijkbaar valt dat mee en lezen mensen mijn columns graag. Dat vind ik echt leuk. Coen is ook dolblij met deze stukjes, hij heeft nu veel minder last van mijn woede en frustraties. Laat mij maar lekker, in mijn eentje achter de computer, schrijven. Heerlijk.’
Foto’s: Sander Heezen en het persoonlijk archief van Sis van Rossem ©️ .
Lees hier de mooiste columns van Sis van Rossem, waarin ze op authentieke wijze en met oog voor detail schrijft over Italiaanse fresco’s, ontroerende negentiende-eeuwse schilderijen, maar ook over haar belevenissen in het dagelijkse leven.